DB-Gen version 1.2 © S. Girard. Alle rechten voorbehouden. Laatste update:  19-03-2022 10:00:01

Home   Index   Vorige pagina

Profielbezoekers:






HERMAN BELLE

1888-1985

door
Dr. Jean Belle







Herman BELLE, Architect bij den Waterstaat en 's Lands Burgelijke
Openbare Werken in Nederlandsch-Indië. (Naar een foto uit zijn
autorijbewijs uitgereikt te Soekaboemi op 17 mei 1921)






Inhoudsopgave






Inhoudsopgave

Inleiding

De hoofdpersoon in deze publicatie, Herman BELLE, is mijn vader. Hij is geboren te Buitenzorg op Java, in het voormalige Nederlandsch-Indië, op 30 maart 1888 en is het oudste van de zeven kinderen van Johannes Alphons en de Chinese vrouw Lim Soat Nio. Laatstgenoemde kreeg de doopnaam Magdalena toen zij tot het christelijk geloof overging. Sommige familieleden noemden haar daarom ook Tante Leen. In officiële stukken wordt Lim Soat Nio ook met Magdalena aangeduid. De broers en zusters van Herman BELLE zijn in volgorde naar leeftijd Johannes (Johan), Hermine (Hermien), Johanna Jacoba (Coba), Sara Maria (Saar), Frederik Arthur (Dikkie) en Julia Theodora Lodewica (Juul). Tussen haken staan de roepnamen.

Johannes Alphons BELLE was klerk bij de Algemene Secretarie te Buitenzorg. Zijn inkomen was gering te noemen gezien het grote gezin dat hij moest onderhouden. Herman BELLE kreeg daarom ook een zeer eenvoudige opvoeding. Hem werd als kind een heel lang leven voorspeld. Zijn goede prestaties op de basisschool werden beloond met een studiebeurs voor een opleiding tot bouwkundige op de Koningin Wilhelmina-School (KWS) te Batavia. Toen hij 19 jaar oud was, overleed zijn vader. Vanaf dat moment hielp hij zijn moeder naar beste vermogen bij het onderhouden en opvoeden van zijn broers en zusters. Na zijn studie op de KWS trad hij in dienst bij de Staatsspoorwegen, maar omdat het werk te weinig tot zijn gevoel en verbeelding sprak, veranderde hij al spoedig van betrekking en werd hij opzichter bid de Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken in Nederlandsch-Indië (BOW). In 1918 slaagde hij voor het examen architect- BOW en volgde zijn benoeming tot architect. In deze functie voelde hij zich eerst recht in zijn element. Achtereenvolgens lagen zijn standplaatsen op de eilanden Celebes, Java, Borneo, en weer Java. Hij besteedde zijn en krachten voornamelijk aan de vervaardiging van irrigatiewerken. In de tijd dat hij in Soekaboemi werkte, bouwde hij ook villa's en andere bouwwerken, zoals de in Tjiandjoer gelegen kazerne met bijgebouwen voor de Gewapende Politie. Tengevolge van de grote economische malaise werd hij in 1932 op wachtgeld gesteld en kort daarna op 45-jarige leeftijd gepensioneerd.




Met het oog op de opvoeding van zijn kinderen verliet hij toen Oost-Indië en vestigde hij zich blijvend in Nederland. Herman BELLE trouwde tweemaal, beide keren met de handschoen. Zijn eerste huwelijk werd in Batavia op 15 mei 1909 met Susanna SALOMONSZ aangegaan. Zij was de dochter van Gustaaf David, 2e commies bij de Algemene Rekenkamer te Batavia, en Henriette Debora SCHOONHEID. Zij schonk hem twee kinderen, Gustave Alphonse, die echter reeds na drie weken stierf, en Franklin Bartholdy (Bart). Maar Susanna werd niet ouder dan 22 jaar; zij stierf aan longtuberculose. Zijn tweede vrouw, mijn moeder, was Maria Hubertine Christine Johanna SCHLECHTER (Marie), dochter van Heinrich Jacob, korporaal schoenmaker bij de infanterie, en Adeline Alison MAIDMAN. Herman BELLE heeft zijn tweede schoonvader nooit en zijn tweede schoonmoeder maar heel kort gekend. Hij hertrouwde in Batavia op 26 februari 1913. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren, te weten Frieda Martha (Frieda), Julius Hugo (Hugo), Mieke (Mieke), Jean (Jan), [Prive] en François (Frans). Hugo stierf als baby van zes maanden. Vier maanden voor de gouden bruiloft werd hij wederom weduwnaar. Hij was voorvader van 26 kleinkinderen en een groot aantal achterkleinkinderen.

Herman BELLE bracht zijn laatste levensdagen door in het verpleeghuis 'Regina Pacist' te Arnhem en was tot het laatste moment geestelijk goed bij. Tevoren had hij een eigen kamer in het verzorgingstehuis 'De Drie Gasthuizen', eveneens in Arnhem gelegen. Daar bezocht ik hem dikwijls om te kijken hoe het met hem ging. Hij zat dan meestal op zijn schommelstoel, keek me belangstellend aan en vertelde me over de laatste gebeurtenissen die hadden plaats gevonden sinds mijn laatste bezoek. Hij toonde steeds een levendige belangstelling voor alles wat er gaande was en als ik vertrok riep hij: "Adios". Dat vond hij prettiger klinken dan het gewone "Tot Ziens" of "Dag". Hij hield veel van de Franse taal, getuige de Franse boeken binnen handbereik en zijn bewondering voor Napoleon stak hij nooit onder stoelen en banken. Dat een zoon van zijn betovergrootvader als sergeant-majoor de veldtocht van Napoleon naar Rusland had meegemaakt, beschouwde hij als een hoge eer voor de familie. Ook stond er binnen handbereik een plastic spuitflesje eau de cologne waarmee hij af en toe zijn zakdoek bevochtigde om de verfrissende geur diep in te ademen. De gewoonte eau de cologne te gebruiken had hij van zijn vader overgenomen. Aan de wand van zijn kamer hing een omlijst bordje met de spreuk "Blij bejaard, goud waard".




Eens op een avond, om precies te zijn 12 september 1982, zocht ik hem weer eens op. Zoals gewoonlijk zat hij op zijn schommelstoel. Ik keek hem aan en dacht onwillekeurig aan Johanna Frederica, een dochter van mijn betoudovergrootvader. Zij werd op elf dagen na 92 jaar en bezat tot voor enige jaren nog het leeftijdsrecord van de familie. Mijn vader had dat record met zijn 94 jaren al ruimschoots verbeterd. Ondanks zijn hoge leeftijd zag hij er uitstekend uit. Wat had hij zoal meegemaakt? Zijn levensloop over de laatste 50 jaar wist ik globaal wel. Maar hoe was het hem voor die tijd vergaan? In Indië? Toen rijpte in mij het plan een boek over zijn leven en werk in Indië te schrijven. Ik sprak er met hem over en verzekerde mij van zijn volle medewerking bij mijn streven daartoe. Ik nam uit zijn keurig zelf getimmerd eikehouten nachtkastje een schrijfblok om schriftelijk vast te leggen hetgeen hij me zou gaan vertellen. Hij beantwoordde mijn vele vragen uitgebreid en soms verbaasde ik me erover dat hij zich zo veel en in details kon herinneren.

Hij sprak langzaam en wachtte af en toe om de gelegenheid te geven alle bijzonderheden nauwkeurig aan te tekenen. Vele avonden bracht ik op deze wijze met hem door, luisterend naar hetgeen hij mij te vertellen had en alles neerschrijvend. Zijn korte verhalen zijn in deze publicatie opgenomen en zoveel mogelijk chronologisch gerangschikt. Teneinde een vollediger beeld van zijn persoon te kunnen geven vroeg ik hem ook het privilege brieven en andere stukken uit zijn dossiers te mogen publiceren. Welwillend gaf hij mij zijn toestemming: "Je kunt datgene in je boek opnemen wat je interessant lijkt. Je hebt honderd procent mijn toestemming".

De door mijn vader gebezigde Indische plaatsnamen zijn onveranderd overgenomen. Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 zijn een aantal van die namen veranderd, terwijl de overige, voor zover nodig, een aangepaste spelling kregen. Veranderd zijn onder meer Batavia in Jakarta (uitspraak Djakarta), Meester Cornelis in Jatinegara (uitspraak Djatinegara), Buitenzorg in Bogor. De aangepaste spelling van Soekaboemi is Sukabumi, die van Tjisedane is Cisedane, enzovoorts. Verder spreekt mijn vader van "Mam" of "Marie" als hij mijn moeder bedoelt en van "Oom" of "Tante" als hij het over zijn of mijn Oom of Tante heeft. Een overzicht van de bedoelde personen is onmiddellijk na deze inleiding gegeven. Herman BELLE was een in vele opzichten buitengewoon man en als persoonlijkheid soms niet dan met moeite te begrijpen. Hij stond in het leven positief gericht en had de rechtschapenheid hoog in het vaandel staan.




Hij bezat een grote wilskracht en een opgewekte natuur. Zijn manier van leven was consequent. Hij deed altijd eerst het noodzakelijke, dan het nuttige en dan pas het aangename. Hij was matig in al zijn levensuitingen en had zichzelf zo in de hand dat hij vrijwel nooit ziek was. Hij was gul voor degenen die hem dierbaar waren, was niemand kwalijk gezind en vergaf en vergat gemakkelijk het vermeende onrecht hem aangedaan. Zijn tweede vrouw, die in hoge mate mediamiek was aangelegd, verschafte hem het overtuigende bewijs van de persoonlijke onsterfelijkheid. "Ik leef" zo zeide hij, "met de prettige zekerheid dat het met mij na dit aardse bestaan niet afgelopen is". Toen hij op 27 augustus 1985, en nu gebruik ik zijn eigen woorden, "door de Grote Baas geroepen" werd; verloor ik een vriend. Vereerd als ik ben mijzelf zijn zoon te kunnen noemen, heb ik dan ook deze publicatie met grote dankbaarheid ter zijner gedachtenis geschreven. De kaft heb ik laten uitvoeren in zijn lievelingskleur.



Onder de Beumkes 35 Jean BELLE Velp (Gld), november 1985



Naamlijst van de ooms en tantes in de tekst genoemd

Oom Dikkie Frederik Arthur BELLE (1899-1979)
Tante Ellie Elisabeth Cornelia BELLE-VAN DER DUSSEN (1902-heden (1987 Note SG) )
Oom Frits Willem Frederik BELLE (1861-1909)
Tante Hermien Hermine SCHLECHTER-BELLE (1891-1973)
Oom Hugo Hugo BELLE (Friedrich Felix Hugo 1867-1934 Note SG)
Oom Jacques Jacobus Diederik BELLE (1897-1985)
Tante Jeane Johanna Wilhelmina BELLE-SCHOONHEID (1867-1944)
Oom Johan Johannes BELLE (1889-1975)
Oom Julius Julius Theodorus BELLE (1859-1924 (of 1926 Note SG) )
Tante Juul Julia Theodora Lodewica BELLE ( 1904-heden (1988 Note SG)
Oom Kino Johannes Frederik BELLE (1884-1923)
Tante Lina Selina TRENSE-SCHLECHTER (1887-1963)
Oom Robert Robert SCHLECHTER (1889-1956)
Oom Wim Willem Alfons BELLE (1886-1966)






Inhoudsopgave

Authentieke verhalen van Herman Belle



Jongste herinneringen

Ik heb mijn grootouders niet gekend behalve mijn grootmoeder van vader's kant (SG: Maria Hendrika DE BRUYN). Zij woonde in Batavia bij Oom Frits, de vader van Oom Wim en Oom Jacques, maar af en toe kwam ze in Buitenzorg op familiebezoek. Als kleine jongen zat ik dan op haar knie en zij zong me kinderliedjes voor zoals "Toen onze Mop een Moppie was..." en "Hoe dankbaar is mijn kleine hond...". Ik zal dat nooit vergeten. Maar overigens kan ik me niets meer van haar herinneren. Zij stierf toen ik ongeveer tien jaar oud was.

Inhoudsopgave

Jeugdvrienden

Mijn vrienden in Panaragan waren Theo Reuring, een aangenomen zoon van een djongos, en Lodewijk Martinus en zijn jongere broer August. Ik weet dat zo goed omdat hun zus Clara mijn eerste liefde was en zoals je weet, de eerste liefde is eeuwigdurend 'La première amour dure toujours'. Een andere kameraad was Jan Kepel, een rustige sympathieke jongen. Hij had een oom die bij de SS ( = Staatsspoorwegen) werkte.

Die oom woonde in Bandoeng maar af en toe kwam hij in Buitenzorg bij Jan Kepers ouders. Als hij dan van zijn oom extra snoepgeld kreeg, was hij blij zijn kameraden te kunnen tracteren. Ja, Jan Kepel had een goed en gul karakter. Hij was ongeveer van mijn leeftijd. Hij was een donker gekleurde Indo-europese jongen, maar het is zeker niet de huidskleur die het karakter bepaalt. En dan is er nog een zekere Willie Beijer, een nogal agressieve jongen die vrijwel met iedereen overhoop lag. Al die vrienden van mij zijn nu dood. Wij waren met zijn allen bepaald geen lieverdjes en voerden soms streken uit die niet door de beugel konden.

Tegen Nieuwjaar maakten we petasanbanting, dat zijn bommetjes die met een enorme knal uit elkaar vlogen als ze ergens tegenaan gegooid werden. We mengden daartoe half om half djanhong, dat is een Chinese donderpoeier, met chlorus kalicus dat we bij de apotheek kochten, en deden daar steengruis bij. Dat mengsel verpakten we in een papiertje en omwonden daarna het pakje met repen vliegerpapier. De uiteinden van de repen werden samengedraaid om het geheel bij elkaar te houden. Zo'n smijtbom is erg gevaarlijk, omdat die in je hand kan ontploffen. Mij is goddank nooit iets overkomen. Ik woonde in Gang Panaragan. De bevolking noemde die straat ook wel Gang Beri-beri, omdat daar een gesticht was voor beri-berilijders.




Officieel heette die straat de Gestichtsweg. Op ons terrein bouwde Oom Robert een groot huis voor zijn schoonmoeder, dus mijn moeder, want hij was met Tante Hermien getrouwd. Maar mijn moeder voelde zich in dat grote huis niet thuis, vermoedelijk omdat het daar te druk was. Daarom heb ik naderhand een kleiner huis, een paviljoen, op hetzelfde terrein voor haar gebouwd.

In het grote huis kwam toen Oom Johan met zijn gezin wonen. Omdat mijn moeder de achtergallerij van het paviljoen te klein vond vanwege de vele kinderen en kleinkinderen die daar voortdurend op bezoek kwamen, heeft ze die laten uitbouwen.

Inhoudsopgave

Voorspelling

Toen ik ongeveer twaalf was, had ik ook een Ambonese vriend. Hij heette Johan Pieroeli, maar ik noemde hem gewoon John. Wij gingen af en toe baden in de Tjikarèt, een bronriviertje dat uitkomt in de Tjisedane. Tji komt van het Soendanese woord tjai, dat water betekent, en karèt betekent rubber. Het water in de Tjikarèt reikte slechts tot aan de knie en om enigszins te kunnen zwemmen maakten we van de stenen uit de bedding van het riviertje een dam, zodat het water hoger kwam te staan. Plotseling, tijdens het baden, en zonder enige aanleiding strekte Pieroeli zijn hand naar me uit en riep: "Zeg Herman, je wordt ontzaglijk oud". Merkwaardig dat zo 'n kind profetische gaven kan bezitten. Later, tijdens de strubbelingen bij de soevereiniteitsoverdracht is Pieroeli vermoord wegens zijn pro-NederLandse gezindheid.

Inhoudsopgave

Varkensvlees

Mijn moeder was een Chinese vrouw. Zij had een nicht die Boekit heette en getrouwd was met een Chinees, Nko Baba geheten. Zij bewoonden in de Chinese buurt van Buitenzorg een groot huis met een groot achtererf. Op dat erf stond een privaat op palen. Maar op dat erf scharrelden ook varkens rond die er voor zorgden dat het erf schoon bleef, ook onder het privaat. Toen ik dat ontdekte, lustte ik geen varkensvlees meer. Ik was toen zeven of acht jaar oud. Tante Boekit had drie kinderen, twee jongens Todjing en Kimtong, en een dochter Ien. Deze zag er lief uit en trouwde later met een zekere Dorius. Hij werkte bij de BPM (= Bataafsche Petroleum Maatschappij).

Enkele jaren na haar trouwen stierf ze echter. Dorius was een eigenaardige man. Hij had volmaakt dezelfde stem als zijn vader. Die vader was met Tante Poen getrouwd, een andere nicht van mijn moeder. Tante Poen was een uitermate mooie vrouw.

Ze was erg ijdel en was behangen met gouden sieraden.






Johannes Alphons BELLE (foto uit 1904) Julia Theodora Lodewica BELLE (foto uit 1925)




Magdalena (Lim Soat Nio) met haar twee jongste kinderen
Frederik Arthur BELLE en Julia Theodora Lodewica BELLE (foto uit 1908)

Inhoudsopgave

Schoolloopbaan

Ik was eerst op de tweede school in Pledang, dat was een onbetaalde school, een soort armenschool. Oom Johan ging er later ook naar toe. Ik speelde echter met de jongens van Görs uit Panaragan Kalèr. Panaragan is een oostelijke wijk van Buitenzorg. Deze wijk wordt door de Bantammerweg in twee ongeveer gelijke stukken verdeeld. Kalèr is Soendanees en betekent Noord. Kidoel is Zuid, Wettan is Oost en Koelon is West. De Bantammerweg komt uit bij de van Van Motman's brug over de Tjisedane. Deze weg leidt naar Bantam, vandaar de naam.

De vader van deze jongens had een kunstvuurwerkfabriek in Batavia. Hij en zijn familie woonden echter in Buitenzorg. De jongens van Görs waren op de eerste school en ze leerden daar Frans, een reden voor mij, mijn vader te vragen of ik ook naar de eerste school mocht. Ik was namelijk als kind nogal ambitieus in tegenstelling tot Oom Johan. Die was alleen maar goed en doodeerlijk. Mijn vader vond dat best. Zo ben ik begonnen de Franse taal te leren. De eerste school lag aan de Hospitaalweg. Dat was een school waar kinderen van betere stand zaten en je moest ook schoolgeld betalen. Elke maand moest ik drie gulden 62½ cent meenemen en dat bij het hoofd der school neertellen; de drie guldens waren voor het mogen volgen van dat onderwijs en de 62½ cent voor de leermiddelen, pen, inkt, potlood, gum, schriften, papier, enzovoorts. De eerste school duurde zes jaar, de tweede school zeven jaar.

Als je deze basisscholen doorlopen had, kon je het zogenaamde kleinambtenaarsexamen afleggen en daarbij één van de vijf predikaten 'uitmuntend', 'goed', 'vrij goed', en 'voldoende' verdienen. Als je geslaagd was voor dat kleinambtenaarsexamen kwam je in aanmerking voor betrekkingen bij het gouvernement of bij particuliere instellingen, de Staatsspoorwegen, of in 's Lands Dienst. Oom Johan slaagde op de tweede school met het predikaat 'goed' en werd klerk bij de Algemene Secretarie, dat was het secretariaat of bureau van de gouverneur-generaal. Daar werden alle benoemingen gedaan en besluiten genomen. Jan Kepel slaagde eveneens met het predikaat 'goed'. Hij ging eerst werken bij de Algemene Secretarie. Hij was echter erg leergierig en bekwaamde zich in de Nederlandse taal. Hij ging toen naar het Departement van het Mijnwezen, begon als klerk maar heeft het tot chef van één der afdelingen gebracht. Hij werd tot over de oren verliefd op mijn oudste zus, Tante Hermien, maar ik lichtte haar in dat hij nog andere liefjes er op na hield. Dat was voor haar een reden niet met hem in zee te gaan. Zij trouwde toen Oom Robert, de halfbroer van je moeder. Toch geloof ik dat Jan Kepel echt van haar hield. Veel later, ik meen in 1970, toen Tante Hermien weduwe was en in Den Haag woonde, ging Jan Kepel weer naar zijn oude liefde toe en heeft hij met Tante Hermien, tot haar dood, samen in haar flat gewoond. Zo hebben ze elkaar dan toch nog op hun oude dag gevonden.




Toen ik kleinambtenaarsexamen deed, slaagde ik met het predikaat 'voldoende'. Dat was voor mij een reden het een jaar later over te doen. Toen slaagde ik met het predikaat 'goed'. Dat was begin 1904. Ik deed vervolgens toelatingsexamen voor de Koningin Wilhelmina-School in Batavia, kortweg de KWS genoemd. De opleiding duurde drie jaar. De school bestond uit twee afdelingen. Afdeling A was de handelsafdeling, afdeling B was de technische afdeling. Bij de B-afdeling kon je kiezen tussen de Burgerlijke Bouwkunde, Werktuigbouwkunde en Mijnbouwkunde.

Velen kozen de Werktuigbouwkunde om na hun studie op de schepen van de KPM ( = Koninklijke Paketvaart Maatschappij) als boordwerktuigkundige te werken. Ik koos de afdeling Burgerlijke Bouwkunde. Die bestond uit drie parallelklassen, elk van 21 leerlingen. Oom Robert zat in 3c. Aangezien ik een buitengewoon goed toelatingsexamen had afgelegd en bovendien niet in Batavia woonde, kwam ik in aanmerking voor een studietoelage.

Het gouvernement stelde namelijk een beurs ter beschikking aan leerlingen die niet in Batavia woonden. Pieters was de andere beursleerling. Hij kwam uit Tjilatjap. Hij zat in de parallelklas 3b en was de beste leerling van alle drie parallelklassen. Ik was de beste van mijn klas. Het totaal aantal punten op het overgangsrapport naar de laatste klasse was bij mij 72 maar Pieters had 78 punten. Nummer drie had 70 punten. Dus Pieters stak met kop en schouders boven ons allen uit. Op de KWS heette mijn leraar bouwkunde Van den Broek. Ik hield van de praktijk. Zo moest ik waterpasmetingen doen bij een zekere gesloten route in de stad. De laatste meting deed echter de leraar en die kon dan meteen uitmaken in hoeverre je zuiver gemeten had. Die leraar was een aardige man, een Fries, een mijningenieur. We kregen ook het vak timmeren en dat vond ik geweldig leuk. Dat eikehouten nachtkastje daar heb ik zelf gemaakt toen we aan de Zaanenlaan in Haarlem woonden. Het eerste jaar bedroeg mijn beursgeld 30 gulden per maand. Dat werd het tweede jaar verhoogd tot 140 gulden per maand. Ik woonde bij Oom Frits en Tante Jeane in. Oom Frits is de vader van Oom Jacques. Oom Frits had een muziekzaak en een reparatiewerkplaats voor muziekinstrumenten in het centrum van Batavia. Oom Frits was ziekelijk. Hij had nierziekte en leed vreselijke pijnen. Hij liep gebogen en is niet oud geworden. Ik was blij iedere keer als hij ons in Buitenzorg kwam bezoeken. Oom Frits was een goed cellist. Hij speelde in verschillende orkesten van Batavia, en één van die orkesten speelde wel eens in de sociéteit van Buitenzorg. De gouverneur-generaal liet dikwijls door zijn aanwezigheid zijn waardering voor dat orkest blijken. Oom Jacques speelde ook goed cello.








Inhoudsopgave

Oom Wim

Oom Wim, die vioolbouwer werd, is een zoon van Oom Frits. Oom Wim was als jongen van zes à zeven jaar erg gebrekkig. Hij had iets aan zijn knieën en kroop op zijn vuisten door de werkplaats van zijn vader. Later werd hij gelukkig beter en ondanks zijn zwakke gestel heeft hij toch nog een vrij hoge leeftijd gekregen. Oom Wim was een intelligente jongen. Hij kon goed leren en ik mocht hem graag. Oom Wim is een volle neef van mij. Hij ging later naar Duitsland om het vioolbouwen te leren en bezat de kunst om goede violen te maken. Kijk maar naar de viool die hier hangt. Die heeft hij gemaakt. Toen hij na de soevereiniteitsoverdracht totaal berooid naar Nederland ging, had hij het geluk nog één van zijn violen te kunnen bemachtigen en mee te nemen. De andere violen zijn tijdens de Japanse bezetting gestolen. Om hem te helpen heb ik toen zijn viool voor 500 gulden gekocht ofschoon ik zelf al een viool had, namelijk die van mijn vader. De viool van Oom Wim mag jij later als erfstuk hebben. Ik heb van Oom Wim ook een recept gekregen om het hout van nieuwe violen te bewerken. Bewaar dat recept. Oom Wim heeft dat na jarenlange praktijkervaring gevonden. Omdat Oom Wim's viool een vollere toon heeft dan de viool van mijn vader heb ik daarna vrijwel altijd op Oom Wim's viool gespeeld. De viool van mijn vader heb ik aan Franklin Bartholdy (Bart) gegeven en die heeft hem weer doorgegeven aan zijn zoon Gerard. Oom Wim is na zijn scheiding getrouwd met een goede vrouw Amalia de Boer, een dochter van Abrahami de Melverda. Hun zoon Rudie speelt ook goed viool. Op mijn aanraden is hij geen beroepsviolist geworden, maar heeft hij het vioolspelen als hobby genomen.




Inhoudsopgave

BELLE djamblang

Er bestaat ook een BELLE in Indië die geen familie van ons schijnt te zijn. Een neef van mijn vader heeft, naar men vertelt, de zoon van zijn kokkie geadopteerd. Om hem van de andere BELLE's te onderscheiden werd hij vanwege zijn donkere huidskleur 'BELLE djamblang' genoemd. Djamblangs zijn vruchten die in trossen voorkomen; ze zijn zeer donkerrood naar het zwarte toe. De vrucht ziet er verleidelijk lekker uit maar ze zijn bitter en zuur en je krijgt er blauwe lippen van als je ze eet. 'BELLE djamblang' had veel lef en verdiende heel goed als koeliewerver voor de Deli tabaksondernemingen. Hij heeft het vrij ver geschopt, ook al omdat zijn vader, of pleegvader, nogal gefortuneerd was.

Inhoudsopgave

Herman BELLE's vader

Mijn vader (Johannes Alphons BELLE) stond als een vriend tegenover mij en ondernam niets zonder mij daarin te kennen. Zo maakte hij mij deelgenoot van al zijn vreugden en noden. Dat deed hij niet met Oom Johan. Ik had blijkbaar een karakter dat hem meer aansprak. Mijn vader was een bescheiden man. Hij hield er niet van gefotografeerd te worden. De enige foto van hem werd gemaakt ter gelegenheid van het vertrek van de gouverneur-generaal. Die wenste als herinnering een groepsfoto van het personeel van de Algemene Secretarie. Ik heb een vergroting laten maken van mijn vader zoals hij daar op die groepsfoto staat. vader verdiende als 1e klerk de secretarie 120 gulden per maand. Later, na zijn benoeming tot 3e commies, bedroeg zijn maandinkomen 150 gulden. Van dit bedrag ging nog de 15% premie voor het weduwe-wezenfonds. Hij hield dus niet erg veel over maar kon, ondanks het grote gezin, toch vrij goed rondkomen dank zij mijn moeder die erg zuinig was.

Mijn vader leerde mijn moeder kennen in de toko van Satoer, een Armeense koopman die gevlucht was wegens de grote politieke onrust in zijn land. Hij behoorde tot de oosters-orthodoxe Kerk. Satoer is een verbastering van Satoor. Satoer had in Buitenzorg een winkel geopend in de wijk Djembatan Mèrah ( = Rode Brug). Zijn vrouw, Lim Hok Nio, was een zuster van mijn moeder. Haar andere zusters waren Lim Tjò Nio en Lim Pè Nio. Ze behoorden allen tot de Chinese familie Lim Han uit Meester Cornelis. Die familie had geen zonen. Lim Tjò Nio noemden we Tante Tjò. Ze leed vreselijk aan rheumatiek. Haar man was Jan Koppenol. Lim Pè Nio noemden we Tante Pè. Haar man heette Glasmacher. Mijn vader had behoefte aan een fris klimaat. Dat had Buitenzorg op 800 voet hoogte niet. Eén voet is circa 30 centimeter. Toen we hoorden dat in Tjitjoeroeg percelen te koop waren, gingen we daar samen zoeken. Tjitjoeroeg is de eerste spoorweghalte in de Preanger. Het dorpje ligt op 1600 voet hoogte en het klimaat daar is koel. Het is het hoogste punt van de spoorweg tussen Buitenzorg en Soekaboemi. Wij vonden niets aan de grote weg naar Soekaboemi maar een kennis vertelde ons, dat langs de zijwegen nog stukken grond te koop waren. Deze waren goedkoper dan die gelegen aan de hoofdweg. Wij vonden tenslotte langs de zijweg naar kampoeng Nangrang een perceel van bijna 3½ bouw en dat werd gekocht. Eén bouw is circa 6000 m2. Op het perceel groeide voornamelijk thee maar er waren ook vruchtbomen zoals klapper, doerian, papaja en pisang. Verder waren er ook kapokbomen, en er was bamboe en ketella ( = cassave). Onder de pisangbomen was ook een zogenaamde hoornbanaan of pisang tandoek. Deze eigenaardige soort had aan elke kam maar twee hele grote bananen zitten zodat ze de indruk gaven een stel kromme horens van een buffel te vormen. Deze pisangsoort wordt niet gewoon gegeten. Men maakt er pisang goreng van, of ze worden in schijfjes gesneden en met suiker bewerkt zodat een soort zoete chips ontstaat.






Oom Johan Oom Hugo

Oom Wim

"Dezer dagen zijn we op bezoek geweest bij de laatste vioolbouwer W.A. BELLE, die nu in Rotterdam woont, d.w.z. de laatste die als zodanig actief werkzaam is. Want de familie BELLE is groot en zeker kunnen er aan die oude stam nieuwe loten ontspruiten".

Uit "Belle, een Indisch begrip" door Emilie Intveld (Indisch Tijdschrift "Tong-tong" van 30 april 1959) Note SG: Zie Tong-tong




Inhoudsopgave

Vanille

Wij gingen ook een keer verderop naar Tjibadak ( = Neushoorn-rivier). Dat plaatsje ligt praktisch halverwege Buitenzorg en Soekaboemi. Daar woonde een kennis van mijn vader, een zekere Bakker. Hij was administrateur van een koffieonderneming en verstond de kunst rozen van verschillende kleuren te enten op een bepaalde rozestruik. Zo ontstonden rozestruiken met rode, rose en witte bloemen. Hij verstond ook de kunst om vanillebloemen te bestuiven. De vanille geeft daar in Oost-Indië normaal geen vruchten wegens het ontbreken van passende insecten en vogeltjes voor de bestuiving. Het geheim van deze kunst heeft Bakker echter in zijn graf meegenomen.




Inhoudsopgave

Jagen

Mijn vader speelde uitstekend viool en ik heb van hem het vioolspelen geleerd. Hij verdiende een extra centje met het geven van vioollessen. Theo en Christine Horstink waren onder andere zijn leerlingen. Een deel van het bijverdiende geld gebruikte hij voor zijn jachtliefhebberij. Hij hield van de vogeljacht, vooral de duivenjacht. Niet van jagen op grof wild. Heel vroeg in de ochtend gingen we samen op stap. Dikwijls naar Tjitajam waar we groene duiven konden aantreffen. Maar we vonden ook ringduiven, tekoekoers ( = grote wilde duif) en perkoetoets ( = kleine wilde duif). Tjitajam was de derde spoorweghalte op het traject Buitenzorg-Batavia. De eerste halte was Tjileboet, de tweede Bod jong Gedeh, de derde Tjitajam en de vierde Depok. Soms probeerden we ook boshanen te schieten maar dat is ons nooit gelukt. Wij gingen ook weleens samen aan de overkant van de rivier Tjisedane jagen maar meestal deed ik dat alleen. Daar lagen de oude particuliere terreinen Dramaga en Tjiomas van respectievelijk de families Van Motman en De Sturler. De brug daar over de Tjisedane heette dan ook de Van Motman's brug. Die families hadden zich de terreinen toegeëigend in het begin van het koloniale tijdperk en de zogenaamde opgezetenen, moesten een deel van hun opbrengst aan de landeigenaren afstaan. De Nederlandsch-Indische regering heeft toen een regeling getroffen waarbij alle grond, die kampoeng en sawa was, werd afgekocht en aan de bevolking teruggegeven. Dat was een goede maatregel. Een uitzondering werd er gemaakt voor ondernemingen. Die mochten dergelijke terreinen behouden. In die sawa's nu gingen wij op snippen jagen. Deze vogels werden altijd op de vlucht geschoten. Zij werden uit de sawa's opgejaagd door een lang touw over het rijstveld te trekken. De snippen werden dan opgeschrikt en vlogen op. Ik had eerst een 12 mm hagel geweer en schoot er vrij goed mee, zelfs op deze snippen. Toen ik eens mijn geweer wilde schoonmaken, bleef de prop aan het einde van de loop vastzitten. De loop van zo'n hagelgeweer is namelijk enigszins konisch gemaakt. Op aanraden van een van mijn vrienden die tijdens het schoonmaken er stonden te kijken, deed ik een patroon in mijn geweer om de prop eruit te schieten. Bij het afschieten barstte echter het einde van de loop uiteen. Ik was eerst bang dit ongeluk mijn vader te vertellen maar tenslotte moest ik wel. Wij hebben toen de loop afgezaagd. Zo werd de looplengte van 76cm ingekort tot 66cm. Met dat geweer kon je echter niet behoorlijk op afstand schieten, omdat de spreiding van de hagels te groot was geworden. Wij konden met dat geweer wel uitstekend op kalongs schieten. Die kwamen 's nachts onze vruchtbomen bezoeken. Mijn vader kocht toen een nieuw geweer voor mij, een kaliber 20 hagelgeweer. Bij die gelegenheid kocht hij voor zichzelf een hagelgeweer kaliber 12 en verkocht hij zijn kaliber 16 hagelgeweer. De kaliber 12 gaf namelijk een grotere trefzekerheid op snippejacht. Het geweer van mijn vader werd na zijn dood aan de heer Groot verkocht.










Inhoudsopgave

Dood van Herman BELLE's vader

Tijdens de schoolvakantie in mei 1906 was ik bij mijn moeder thuis. Wij zaten met z'n allen in de keuken toen Jan Kepel binnen kwam met de mededeling dat mijn vader op kantoor plotseling was overleden. Jan Kepel werkte toen nog op de Algemene Secretarie. Kort daarna werd het lijk van mijn vader op een brancard binnen gedragen. Zijn stoffelijk overschot werd begraven in Tjikeumeu, de begraafplaats van Buitenzorg. Door de dood van mijn vader werden de maandinkomsten van mijn moeder tot 38 gulden teruggebracht. Daarvan moest zij met zes kinderen rondkomen. Ik was toen in het tweede studiejaar van de KWS en woonde bij Oom Frits en Tante Jeane in. Toen deed Tante Jeane iets dat ik nooit zal vergeten. Ze zei tegen "Geef je moeder 30 gulden van je studiebeursgeld en houd de rest voor jezelf als reisgeld. Je kunt het laatste jaar voor niets bij ons komen wonen". Ik deed wat ze zei en stuurde elke maand 30 gulden van mijn studietoelage naar mijn moeder. Tante Jeane is de moeder van Oom Jacques. Oom Jacques is tien jaar jonger dan ik. Hij was zes jaar toen ik bij Tante Jeane kwam en zag er aardig uit, omdat hij mooie krullen had. Hij werd altijd door één van de employé's, die bij Oom Frits werkten, aan de hand naar school gebracht. Zijn moeder was steeds ongerust dat hem iets zou overkomen; hij was haar enig kind. Oom Jacques ging later naar de handelsafdeling van de KWS. Jaren later toen ik in Soekaboemi werkte, heb ik Tante Jeane nog met de auto naar Palaboehan Ratoe aan de Koningsbaai gebracht. Daar in de buurt was namelijk een riviertje met warmwaterbronnen, een attractie voor toeristen. Palaboehan Ratoe ligt in de West Preaneer op ongeveer 50 paal van Soekaboemi. Eén paal is 1506 meter.




Inhoudsopgave

De BOW

In 1907, een jaar na de dood van mijn vader, was ik klaar met mijn studie op de KWS. Ik ging toen eerst werken bij de SS, maar het werk beviel me daar niet zo zeer en daarom deed ik toen examen voor opzichter bij de BOW. Ik wilde opzichter van de BOW worden ook al omdat de opzichters van de BOW een witte helm droegen en ik het geweldig vond met zo'n hoed te kunnen rondlopen. Bovendien kon je als ambtenaar van de BOW gemakkelijk veel bijverdienen en dat was ook aantrekkelijk. Ik slaagde, heb mijn betrekking bij de SS opgezegd en werd in 1908 benoemd tot opzichter 3e klasse van de Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken in de residentie Menado. Ik werd namelijk voor de keus gesteld te werken in Tapanoeli op Sumatra voor de wegenaanleg of te werken in de residentie Menado op Celebes voor alles wat de BOW betreft, dat wil zeggen, voor het maken van bruggen, gebouwen, irrigatiewerken, enzovoorts. Ik koos toen Menado en werd toegevoegd aan de resident van Menado. Als opzichter bij de BOW heb ik prettig gewerkt. Omdat wij bij de BOW gemakkelijk en veel konden bijverdienen werd de BOW spottend genoemd Bangsat Orang Waterstaat, hetgeen wil zeggen dat de mensen van de Waterstaat boeven zijn.

Er waren namelijk ambtenaren die valse loonlijsten inleverden en zo extra geld opstreken. Dat is natuurlijk diefstal. Aan dergelijke oneerlijke praktijken heb ik me nooit schuldig gemaakt. Verder bestonden er zogenaamde retourcommissies. Als je bijvoorbeeld stenen voor een bouwwerk bestelde, kreeg je van de leverancier een zeker percentage van de kostprijs. Omdat die geldsom in de prijs van de stenen was opgenomen, werd niemand benadeeld. Deze vorm van omkoperij was in principe verboden maar ik denk dat ook de grote heren zich aan dergelijke praktijken schuldig maakten. Wij maakten bouwtekeningen voor particulieren en voerden soms het werk ook uit. Later toen ik in Soekaboemi woonde, heb ik bijvoorbeeld voor Mangoes, een rijke Arabier, in Tjitjoeroeg een villa gebouwd van ruim een ton. Ook voor notaris J. W. Schotel uit Soekaboemi heb ik een villa van ruim 50.000 gulden gebouwd. Ik maakte de tekeningen en leidde ook de werkzaamheden. Ik kreeg 5 procent provisie, een percentage dat toegestaan was bij de bouwvereniging.

Dat was in 1920. Daar aan de muur hangt een foto van de villa van Schotel. Het gebouw stond op een verhoogd gedeelte van het terrein bij de driesprong Slabintanaweg en Vogelweg, dat wil zeggen waar de Vogelweg uitkwam op de Slabintanaweg. Het gebouw maakt de indruk van steen te zijn maar hij is op de fundamenten na van hout. Dat moest in verband met de vele aardbevingen in die omgeving. Een stenen gebouw zou bij een flinke aardschok ineenstorten, tenzij hij van gewapend beton was opgetrokken, maar zo iets was toen onbetaalbaar. Notaris Schotel wilde echter een villa die van steen leek opgetrokken en daarom werd een speciale bouwwijze gevolgd. De stijlen en dwarsbalken van het raamwerk waren van rassamalahout, de wanden van gevlochten bamboe waarop een laag cement werd aangebracht. De wanden werden vervolgens gekalkt. Door de dubbele wanden ontstond een schijnbare muur zodat de indruk werd opgewekt dat het gebouw van steen was opgetrokken. Rassamalahout is wildhout dat wil zeggen hout uit het oerbos.

Een ander goede wildhoutsoort is marbowhout. Die soort wordt uit Borneo ingevoerd. Djatihout is geen wildhout. Djatibomen worden op Java aangeplant.






Inhoudsopgave

Reis naar Menado

Voor mijn reis naar Menado kreeg ik twee maanden salarisvoorschot, dat is 300 gulden want ik werd aangenomen op een salaris van 150 gulden per maand. Gehuwden kregen drie maanden voorschot. Ik gaf 200 gulden aan mijn moeder en nam 100 gulden voor de reis mee. Om naar Menado te gaan moest ik eerst met de trein naar Soerabaja en vandaar met de boot naar Menado. Aangezien mijn moeder het veiliger vond als iemand met mij medereisde, nam ik een djongos ( = huisbediende) in dienst, een zekere Ibrahim. Hij was een van de bedienden van een Lombokse vorst die een huis had in Panaragan. Na de strafexpeditie in Lombok werd namelijk de opstandige vorst met al zijn naaste familieleden naar Buitenzorg verbannen. Ibrahim was ook uit Lombok en had geen motief om in Buitenzorg te blijven. Aangezien ik het wel prettig vond iemand naast me te hebben, nam ik hem als djongos bij mij in dienst. Hij leek me nogal betrouwbaar en dat was hij ook. Alleen was hij totaal onervaren. Zo reisde ik met hem samen naar Soerabaja. De trein deed daar vroeger twee dagen over. In Maos moest overnacht worden. Maos ligt in de residentie Banjoemas, ongeveer halverwege het traject Batavia-Soerabaja. In plaats van het betrouwbare spoorweghotel trok ik in een goedkoper hotelletje.

Dat bleek fataal te zijn. Ik ging namelijk die avond een bad nemen. Als je een hele dag in een stoomtrein had gereisd, was je vuil van de roet en waren je witte kleren bepaald smerig. Ik zei tegen Ibrahim dat hij in de kamer van het hotel op mijn bagage moest letten. Tijdens mijn afwezigheid ging hij echter naar buiten om het een en ander te bekijken. Van zijn afwezigheid heeft toen iemand, kennelijk een hotelrat, gebruik gemaakt mijn kamer binnen te dringen. Hij stal mijn portefeuille waarin zich de 100 gulden van mijn voorschot en de ring van mijn vader bevonden. Die ring had ik van mijn moeder als aandenken meegekregen. Hij was van goud waarin een diamantsteen was gevat. Zo moest ik de verdere reis ondernemen met de paar tientjes die nog in mijn portemonnaie zaten. In Soerabaja aangekomen, had ik gelukkig nog geld genoeg om de dokar ( = een tweewielig rijtuigje, getrokken door een paard) te betalen voor een rit van het station naar de kade waar het KPM-schip 'Van den Bosch' gemeerd lag. Dit schip was naar één van de gouverneur-generaals van Nederlandsch-Indië genoemd. KPM werd spottend weleens met 'Kom Pas Morgen' vertaald, omdat de KPM-schepen soms langdurige reizen maakten langs de vele eilanden. De zeeroute van het schip, waar ik op was, ging via Bali en Lombok naar Makassar. Daar aangekomen ging ik onmiddellijk naar Oom Julius, een neef van mijn vader. Oom Julius had daar een rijtuigenverhuurderij. Van hem leende ik 100 gulden voor mijn verdere reis en deed hem de belofte het bedrag terug te zullen sturen, zodra ik in Menado was aangekomen.




Inhoudsopgave

Menado

Menado is de hoofdplaats van de residentie Menado. De bevolking daar is nogal licht van huidskleur. Het merendeel van de inwoners van de stad Menado is Christen. De residentie was verdeeld in Afdeling Gorontalo en Afdeling Minahasa. De Minahasa is een prachtig gebied. In het binnenland ligt het meer van Tondano aan het plaatsje Tondano. Ik kreeg van het hoofd van de BOW, de heer Van Raalten, te horen, dat mijn standplaats Gorontalo was. Van Raalten was de EAW, dat betekent de eerstaanwezende ambtenaar. Hij was een fijne man en had een gezin met vijf kinderen. Er moest een weg worden aangelegd langs de Bonérivier naar het haventerrein aan de overkant. Ik werd belast met het opnemingswerk dat wil zeggen ik moest de metingen verrichten. In Gorontalo wonen de Gorontalezen. Zij zijn vrijwel alle Moslim. Toen ik in Gorontalo aankwam werd mij dadelijk een kosthuis aangeboden. Het achtererf van dat huis lag aan de rivier. Ik was verbaasd over de vele schildpadjes die daar tegen de wal opkropen. Zij kwamen zelfs tot in de keuken om te kijken of er iets van hun gading te vinden was. Een jaar later trouwde ik bij volmacht met Suze, Bart's moeder. Zij bracht een baboe mee. Ibrahim ging toen met die baboe samenleven. Later gedroeg hij zich onbehoorlijk en zei weg te gaan, omdat hij een betere betrekking kon krijgen bij een koffieonderneming in de buurt van Tondano. Toen Ibrahim weg was, nam ik twee Minahasische jongens in huis. Zij waren zogenaamde anak piaria's, dat zijn kinderen die je in huis opnam als hulpwerkkracht. Ze kregen geen betaling maar je moest ze behandelen als je eigen kinderen en vooral ook de Nederlandse taal leren. De twee, die ik in huis nam, waren broers. Zij heetten Jan en Bernardus. Bernardus had de roepnaam Nadoes, een verbastering van Bernardus. De jongen met het witte hemd op die foto van mijn huisje in Amoerang is Jan, de andere is Nadoes. Beide waren prima jongens. Ze zorgden zeer goed voor de paarden en sneden gras voor die dieren. Later heb ik deze jongens naar Krian op Java meegenomen. Daar werd Jan ziek en stierf. Het is me niet duidelijk wat voor een ziekte hij heeft opgelopen. Nadoes ging bij de Staatsspoorwegen als machinist werken. Hij heeft me later nog opgezocht in Blitar met zijn vrouw en zoontje. Hoe hij mijn adres te weten is gekomen, weet ik niet.






Sabine Magdalena ??
Maria Geertruida BURGHARDT
Alfons Nicolaas Paul BELLE
Anna Sabine Magdalena VELDHUYZEN
Henri Johannes Theodorus BELLE
Isabella Dorothea ??
Julius Theodorus BELLE
Jules Henri Jacques BELLE
Inhoudsopgave

Tondano

Toen ik in Gorontalo klaar was met mijn werk, werd ik overgeplaatst naar Tondano met de opdracht een ontwerp te maken om het waterpeil van dat meer 1 meter 20 te verlagen. De zuidzijde van het meer nam namelijk heel geleidelijk in diepte af en door zo'n verlaging van het waterpeil zou heel wat sawagrond vrijkomen. Omdat ik de man was die dit interessante ontwerp moest uitvoeren, was ik zeer gezien bij de plaatselijke bevolking. De metingen deed ik met een boussole transmontagne, een soort theodoliet. Bij die metingen heb ik vermoedelijk mijn rechteroog bedorven. Ik moest steeds door de vizierkijker turen en het wateroppervlak spiegelde soms sterk. Uit tabellen kon je dan precies bepalen de ligging van het punt dat je op het oog hebt. Een leuk werk want je bent dan buiten en niet steeds op kantoor.




Inhoudsopgave

Komeet van Halley

In Tondano, in 1910, heb ik ook de komeet van Halley gezien. Het is een uitermate imponerend gezicht. De kop van de komeet bevond zich aan de horizon en het einde van de staart reikte bijna tot boven je hoofd. In de nieuwsbladen las ik dat sommige mensen zo angstig werden dat ze zelfmoord pleegden. Men was vooral bang dat de aarde door de staart van de komeet zou gaan. Ik hoop nogmaals deze komeet te zien, die komt geloof ik weer in 1986. Ik zal dan een van de weinige mensen zijn die deze komeet voor de tweede maal in hun leven hebben gezien.




Inhoudsopgave

Amoerang

Toen ik hoorde dat in Amoerang een betrekking openstond, vroeg ik direkt overplaatsing daarheen. Je kreeg daar namelijk een grotere zelfstandigheid. Ik moest wegen en bruggen bouwen. Ongeveer 12 km boven Amoerang heb ik bij de dessa Tenja een zogenaamde townsbrug gebouwd. Dat is een balkbrug met een dak. Het dak dient om de houtconstructie tegen de regens te beschermen. Het hout zou dan anders snel verrotten. De dienstreizen kon je declareren en ik kreeg soms 300 tot 1400 gulden extra per maand. Die dienstreizen deed ik met een bandy dat is een tweewielige wagen voortgetrokken door een paard. Ik nam altijd een reserve paard mee. Als het terrein moeilijk was, werd het reserve paard naast het eerste bijgespannen. Wij hadden drie paarden op stal. Ze heetten Jack, Kees en Origon. Jack en Kees waren Makassaarse paarden. Deze dieren zijn wat geelachtig van kleur. Origon was een donkere vos die ik gekocht had op de vendutie van de controleur. De naam Origon is die van een gespierde circusartiest. Wij hadden dat paard die naam gegeven, omdat hij zo sterk was. Inmiddels was ik met Mams hertrouwd. Ik trouwde alweer met de handschoen. Oom Kino werd toen voor de tweede maal mijn gevolmachtigde. Ik nam Mams altijd mee op mijn dienstreizen. Wij overnachtten dan in een pasanggrahan. Je kon met de bandy niet zonder meer zo'n pasanggrahan passeren want de paarden wilden daar persé halt houden. Dus gaf je die dieren maar hun zin. Amoerang ligt aan de noordkust van de Minahasa, bij de voet van de vulkaan Sapoetan. 's Nachts zag je soms vurige wolken uit de krater komen. De bevolking stelde me gerust door me te vertellen dat het vuurspuwen een goed teken was. Als dat ophield, had je kans op aardbevingen en gevaarlijke uitbarstingen. Van de Minahasa heb ik prettige dienstherinneringen overgehouden. Ik heb er vijf jaar gewerkt. De chef mocht me graag, omdat hij zag dat ik alles aankon.




Inhoudsopgave

Schilderijen

In Amoerang woonde ook een Nederlandse zendeling en prediker. Hij heette Graafland. Ik heb hem persoonlijk gekend. Hij had een Minahasische jongen geadopteerd, een zekere Frederik Cazenda. Omdat deze jongen blijk gaf een zekere schilder- en tekentalent te bezitten, zond hij zijn pleegzoon naar Nederland en liet hem daar de School voor Beeldende Kunst in Den Haag bezoeken. Cazenda bekwaamde zich daar als een uitstekende kunstschilder en kreeg grote bekendheid in Oost-Indië. Zijn schilderijen onderscheiden zich van die van de andere Indische kunstschilders door hun natuurlijke kleuren. De andere Indische kunstschilders hadden meestal overdreven felle kleuren. Van Cazenda's schilderijen gaat rust uit. Toen ik later in Blitar woonde hield Cazenda daar een tentoonstelling. Bij die gelegenheid kocht ik één van zijn schilderijen. Het stelt de Kali Sindangbarang voor. Ik kocht het schilderij voor 50 gulden hetgeen in die tijd een heel bedrag was. Dit schilderij mag je later

hebben. Een pendant van dit schilderij mag Frans later hebben, als hij er prijs op stelt. Ik geloof dat de berg die je op de achtergrond in dat andere schilderij ziet, de Semeroe voorstelt, maar ik heb het Cazenda zelf nooit kunnen vragen. Je ziet op de achtergrond ook ladangs, dat zijn droge rijstvelden. Ik heb die pendant een tijd later op een vendutie in Blitar gekocht. Die vendutie werd gehouden na de dood van de heer Matheron, de direkteur van de gemeente werken. Het schilderij behoorde tot zijn inboedel en Matheron had hem vermoedelijk ook op die tentoonstelling van Cazenda gekocht.






Inhoudsopgave

Vertrek naar Java

Ofschoon ik geweldig prettig werkte in de Minahasa en een chef had die zeer tevreden was over mij, ben ik toch weer teruggekeerd naar Java en wel om twee redenen. Ik wilde architectsexamen afleggen en zoiets kon je alleen op Java doen. En verder wilde ik mijn broertje Oom Dikkie opvangen. Dikkie of Dik was een bijnaam die hij als kleine jongen kreeg, omdat hij toen nogal dik was. De problemen die mijn moeder met hem had, waren enorm. Niemand wist er raad mee. Hij groeide in Panaragan bij wijze van spreken, voor galg en rad op. Ik kreeg brieven van Oom Johan waarin hij me vertelde dat niemand enig vat op hem had, en hij smeekte mij als het ware hem bij me te nemen. Ik woonde in Amoerang en dat betekende drie weken reizen van Buitenzorg af. Toen ik naar Java werd overgeplaatst kreeg ik als standplaats Krian, dat ligt ongeveer 10 km ten zuiden van Soerabaja. Daar moest ik werken bij de irrigatie. Mijn collega-opzichter in Krian was een zekere Laurens. Hij was een fijne collega. Hij had een donkere huidskleur, een goed karakter en een uitstekend verstand. Hij werd verliefd op Tante Saar maar helaas werd zijn liefde niet beantwoord. Ik nam Oom Dikkie in huis. Ik had goddank een vrouw die dat goed vond. Dat was voor mijn moeder een enorme opluchting. Omdat in Krian geen lagere school was, moest Oom Dikkie geplaatst worden op de Rijks Lagere School in Modjokerto, ongeveer 25 km van Krian. Hij moest met de trein heen en weer reizen. Oom Dikkie had goede hersens. Hoe groter geest hoe groter beest was op hem van toepassing. Hij kreeg bij mij echter geen schijn van kans een beest te zijn en kreeg een, wat je noemt, Spartaanse opvoeding. Helaas maakte ik daarbij ook fouten. Zo gebeurde het een keer dat schooljongens stenen uit de rijdende trein hadden gegooid.

Een inlandse jongen werd getroffen en zijn vader kwam zich bij mij beklagen. Zonder me verder te bedenken gaf ik Oom Dikkie een enorm pakslaag. Geheel ten onrechte echter. Hij behoorde wel tot het groepje schooljongens dat gegooid had maar had niet meegedaan. Dit vertelde hij me pas later toen hij volwassen was. Het heeft wel heel lang geduurd voor dat hij me dat vergeven had. Omdat hij goed kon studeren en ik voortdurend achter z'n broek zat, slaagde hij voor het vergelijkingsexamen voor onderwijzer. Door het gouvernement werd namelijk aan jongelui de gelegenheid geboden in Nederland een opleiding voor onderwijzer te volgen wegens het grote tekort aan onderwijspersoneel in Indië. Ik was blij dat ik hem naar Holland kon sturen. Hij werd op de kweekschool in Deventer geplaatst en slaagde na vier jaar. Toen werd hij geplaatst in Delden om zijn verdere studie voor Akte Hoofdonderwijzer te kunnen afmaken. Nadat hij daarvoor geslaagd was, moest hij zich weer beschikbaar stellen voor dienst in Indië. Hij werd op Java in Madioen geplaatst. Daar werkte Tante Ellie als onderwijzeres. Omdat Oom Dikkie goed viool kon spelen en zij goed piano, vonden die twee elkaar.




Inhoudsopgave

Huwelijken

In 1909, toen ik in Gorontalo was, trouwde ik met Susanna SALOMONSZ. Ik kon niet naar Batavia gaan waar het huwelijk gesloten zou worden. Alleen de heenreis zou al drie weken vergen. Met het verblijf aldaar en de terugreis zou dat ongeveer twee maanden in beslag nemen en dat was wegens mijn werkzaamheden niet mogelijk. Ik trouwde met de handschoen. Suze woonde nog bij haar ouders in Gang Zecha. Mijn neef, Oom Kino , werd mijn gevolmachtigde. De naam Kino is een verbastering van het Maleise woord 'signo' dat jongen betekent. Als kleine jongen werd hij met signo door het Maleise personeel aangesproken en hij noemde zichzelf in kindertaal Kino. Dat is zo gebleven. Suze was een uiterst lief en zacht meisje, maar ze was ziekelijk. Later bleek ze aan longtuberculose te lijden, maar dat wist toen niemand. Ik herinner me nog de manier waarop mijn moeder me aankeek, toen ik haar vertelde dat ik van plan was Suze te trouwen. Alsof ze zeggen wilde: "Jongen, jongen, hoe kan je zoiets doen, waar begin je aan". Maar de liefde is zoals gewoonlijk blind. Chinezen zijn wat dat betreft veel nuchterder. Alleen gezonde vrouwen die van aanpakken weten, zijn bij hun van tel. Suze was zo ziek dat ze niet eens naar het stadhuis kon gaan voor de huwelijksvoltrekking. Dat vond dan ook plaats bij haar thuis. Toen ze zich wat beter voelde, is ze naar me toe gereisd. Mijn huwelijksleven met haar werd één groot drama. Na de geboorte van Bart was ze zo verzwakt dat ze kort daarna overleed. Na de dood van Suze kreeg ik verlof naar Buitenzorg te gaan om Bart aan mijn moeder toe te vertrouwen. Het was ondoenlijk hem bij me te houden zonder vrouw. In Buitenzorg aangekomen wilde ik tevens een familiebezoek afleggen. Oom Robert was met Tante Hermien getrouwd. Ze woonden in Tjikeusal in Bantam en de reis ging over Batavia. In Batavia woonde een zekere mevrouw Jansen met haar twee dochters. Ze was een kennis van ons en had vroeger in Soekaboemi gewoond. Bij aankomst in Batavia ging ik naar het postkantoor om een telegram naar Bantam te zenden dat ik zou komen.

Aan het loket zat tot mijn verrassing Nelly, één van de twee dochters van mevrouw Jansen. Ik vroeg haar waar ze woonde en ze antwoordde mij dat ze bij haar moeder in de Berendrechtslaan woonde. Ze nodigde me uit bij haar aan te keren en ik nam die uitnodiging aan. Toen ik daar bij haar thuis prinsheerlijk in de voorgallerij zat, ging er een jong meisje voorbij. Zij wuifde met haar hand om mevrouw Jansen te groeten. Die vertelde mij dat ze Marie SCHLECHTER was. Mevrouw Jansen vertelde me toen dat Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) haar buurvrouw was, en dat Tante Lina, de zuster van Oom Robert, ook bij Ma Schlechter (Adelin Alison MAIDMAN) inwoonde. Ik had natuurlijk alle reden bij Ma Schlechter (Adelin Alison MAIDMAN) op bezoek te komen. Daar zag ik Marie, je moeder, in haar dagelijkse jurk. Ofschoon ik na alles wat ik met Suze had meegemaakt van plan was nooit meer te zullen trouwen, veranderde ik langzaam van gedachten toen ik je moeder zo zag. Ik vertelde aan Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) dat ik van plan was haar zoon in Bantam op te zoeken en dat ik hem zo juist getelegrafeerd had. Ze vertelde dat Marie ook van plan was daar naar toe te gaan. Toen ik in Bantam was, in Tjikeusal, kwam Marie een paar dagen later aan. Ik speelde viool en jouw moeder zong prachtig. Dus beoefenden we samen de muziek, viool en zang. Ik werd toen zo verliefd op haar dat, weer in Buitenzorg thuisgekomen, mijn moeder tegen me zei dat ik me gedroeg als een garnaal op het droge. Omdat Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) wist dat Suze aan tuberculose was gestorven en zij bang was dat ik besmet was mocht ik van haar eerst met je moeder nader kennis maken, als ik me door de dokter liet onderzoeken. Ik onderwierp me aan zo'n onderzoek maar ik bleek niets te mankeren. Op een paar dagen na was ik 50 jaar met je moeder getrouwd geweest. Wij hadden reeds een recreatiezaal gehuurd bij de parochie St. Jozef te Haarlem om dat jubileum te vieren, maar het mocht niet zo ver komen. Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) was een ongelukkige vrouw. Ze had een zwak lichaam en ze is niet erg oud geworden. Ze had geen vast inkomen en was wat levensonderhoud betreft afhankelijk van (SG: Louis Carl Helmuth) TRENSE die haar dochter Tante Lina had getrouwd. Het was mijn bedoeling Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) bij mij thuis te nemen als ik met je moeder was getrouwd maar ze stierf voor het zover was. Mams werkte als jong meisje in Batavia op de Weeskamer.

Ze was erg aantrekkelijk en de chef van dat kantoor, een zekere Vetter, zocht toenadering bij haar. Omdat ze net mij verloofd was, heeft ze hem afgewezen maar dat had allemaal grote invloed op haar omdat ze uiterst gevoelig was. Men was in het algemeen jaloers op mij om haar, omdat ze een mooie vrouw was. Je moeder bezat alle eigenschappen om een man gelukkig te maken. Ik was haar niet waard.






Inhoudsopgave

Jeugd van Mams

Pa Schlechter (Heinrich Jacob SCHLECHTER) kon slecht tegen het warme en vochtige klimaat van Indië en besloot naar Europa terug te keren. Hij deed dit echter zonder afscheid te nemen van zijn dochtertje Marie, vermoedelijk omdat het afscheid hem te zwaar zou vallen. Terwijl je moeder op school was, zij was toen 9 jaar, vertrok hij. Dit vertrek heeft de kleine Marie heel veel verdriet gedaan daar zij veel van haar vader hield. Tijdens ons verlof in 1922 hebben wij nog geprobeerd hem terug te vinden. Hij bleek echter in Maastricht overleden te zijn.




Inhoudsopgave

Mediamiek

Je moeder was een heel bijzondere vrouw. Ze was erg gevoelig en bezat een fijne intuïtie. Evenals haar moeder had ze soms momenten van helderziendheid. Ze was in hoge mate mediamiek aangelegd en verschafte mij daardoor de mogelijkheid overleden familieleden te spreken. Dat alles gebeurde een jaar, nadat ik haar getrouwd had. In tegenstelling tot een dier heeft een mens een geest. Deze geest bedient zich van ons lichaam om zich te uiten. Als dat niet in goede staat is, kan de geest zich niet goed uiten. Het is daarom belangrijk steeds gezond te zijn. Je hebt dat natuurlijk niet 100 procent in de hand maar je kunt er wel veel aan doen. Zorg er voor dat je matig bent in al je levensuitingen dat wil zeggen niets van het slechte en weinig van het goede. Bij de dood valt het stoffelijke deel, het lichaam, uiteen maar niet het onstoffelijke deel, de geest, zodat de menselijke persoonlijkheid blijft voortbestaan. De geest van Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) openbaarde zich het eerst. Naar het schijnt werd de geest van je moeder uit haar lichaam verdreven door de geest van Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN). Alles gebeurde buiten medeweten van je moeder om. Ik vertelde het haar wel, maar ze had er schrik voor en wilde er niets van weten. In den regel gebeurde zo'n persoonsverwisseling tegen de middag als we tussen twee en vier in de slaapkamer gingen rusten.



Dan begon haar lichaam plotseling te beven en hevig te schokken. Als dat tot rust gekomen was, begon Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) door de mond van Mams te spreken. Na het gesprek begon haar lichaam weer hevig te schokken en zakte dan als het ware ineen. Je moeder zei dan soms: "O Herman, ik voel me zo beroerd". Toen bij je moeder tijdens haar slaap voor het eerst zo'n persoonsverwisseling plaatsvond, dacht ik dat ze ziek was en vroeg ik haar wat er scheelde. Ik kreeg echter als antwoord: "Ik ben Marie niet maar Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN)". In den beginne openbaarde zich alleen Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN). De manier van praten en uitdrukken was volmaakt gelijk aan die van Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN), zoals ik haar kende. Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) gaf allerlei adviezen als ons gezin in moeilijkheden was. Ik vroeg Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) of ik ook mijn vader kon spreken. Ze zei dat dat mogelijk was en dat ik morgenmiddag maar moest afwachten. Toen mijn vader zich openbaarde zei hij: "Ik ben Pupa", en dat was iets heel typisch voor hem. Tijdens zijn leven sprak hij altijd van Pupa en niet van Papa. Je moeder kon zoiets nooit weten, want ze had mijn vader nooit gekend. Ik vroeg hoe het met hem ging en hij zei: "Goed". Dank zij je moeder heb ik jarenlang op deze manier met hem kunnen spreken. Mijn vader was toen de geestelijke beschermer van Oom Dikkie die ik bij me in huis had. Mijn vader vertelde me welke streken Oom Dikkie uithaalde in afwachting van het vertrek van de school trein uit Modjokerto naar Krian. Soms stal hij mangga's of trok hij suikerrietstekken uit de spoorwagons om ze uit te zuigen. Die stekken werden vervoerd naar de suikerplantages. Als Oom Dikkie laat in de middag thuis kwam, kreeg hij dan van mij op z'n duvel, en hij snapte maar niet hoe ik dat allemaal wist. Hij kreeg niet alleen reuze respect voor mij maar werd ook min of meer bang. Toch was zo'n harde aanpak nodig om hem in het gareel te brengen. Op een keer vertelde Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) mij, dat ze je moeder persoonlijk wenste te spreken. Ik vroeg haar hoe dat kon. Ze zei: "Laat Marie morgen om drie uur 's middags op de rand van haar bed zitten met haar gezicht naar de muur gekeerd". Ik vertelde dat aan je moeder maar zij werd bang. Ik stelde haar gerust door te zeggen dat ik naast haar zou komen zitten. De volgende middag zaten we naast elkaar op de rand van het bed te wachten. Ineens zag ik Mams opkijken en hoorde ik haar met haar moeder spreken dat wil zeggen ik hoorde telkens alleen de stem van je moeder en niet die van Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN). Later vertelde Mams mij dat ze de muur plotseling zag terugwijken en verdwijnen, terwijl het geestelijk lichaam van haar moeder verscheen. Ik hoorde Mams onder andere zeggen: "Ja, ik ben blij dat U steeds bij ons is en ons beschermt". Dat gebeurde allemaal in Krian. Het is wel fijn als je goede geesten op deze wijze als bondgenoten hebt. Ja, er zijn veel dingen tussen hemel en aarde die we niet kunnen begrijpen. Maar ik leef met de prettige zekerheid dat het met mij na dit aardse bestaan niet afgelopen is.




Inhoudsopgave

Modjokerto

In Krian bleek het werk aan de mantri's te kunnen worden overgelaten, reden waarom ik overgeplaatst werd naar Modjokerto. Daar had men op kantoor een tekenaar nodig. Mijn chef werd Ir. Lammers. Helaas lag ik al spoedig overhoop met hem. Toen ik namelijk mijn moeder in Buitenzorg weer eens opzocht, realiseerde ik mij dat een betrekking in haar buurt mij beter uitkwam. Ik ging daarom naar het departement van de BOW in Batavia waar een goede kennis van mij, een zekere Portier, chef was van het bureau personeelsaangelegenheden. Ik sprak hem over mijn wens in de buurt van Buitenzorg mijn standplaats te hebben. Als je nog jong bent, overweeg je je daden niet zo goed en bovendien wist ik niet dat Portier zoveel gezag had. Buiten mijn medeweten om schreef hij naar Ir. Lammers dat ik overplaatsing had aangevraagd en dat hij naar een andere tekenaar moest uitkijken. Het is duidelijk dat Ir. Lammers dat niet nam.

Omdat dit allemaal niet zo bedoeld was, heb ik hem mijn excuses aangeboden maar het resultaat was wel dat ik naar Poerwakarta dicht bij Buitenzorg werd overgeplaatst.




Inhoudsopgave

Poerwakarta

Poerwakarta ligt in de residentie Krawang. Daar werd ik belast met de bouw van de normaalschool voor inlandse onderwijzers. In Poerwakarta kreeg ik de gelegenheid om architectsexamen af te leggen. Een aantal ingenieurs hadden namelijk daarvoor een cursus in het leven geroepen die je tegen betaling kon volgen. Ik had een vriend in Krawang, ongeveer 30 km van Poerwakarta. Hij heette Veer en was opzichter 2e klasse. Hij had reeds het examen met succes afgelegd en ik kwam dikwijls bij hem. Hij lichtte me in welke boeken ik moest bestuderen maar overigens was het zelfstudie. Het examen werd in Batavia afgenomen. Je kreeg op aanvraag verlof daar heen te gaan. Er kwamen zelfs kandidaten uit de buitenbezittingen dat wil zeggen buiten Java. Wij begonnen met 17 kandidaten. Men examineerde je eerst in de hoofdvakken Burgerlijke Bouwkunde en Waterbouwkunde. Als bleek dat je daarin zwak was, werd je onmiddellijk naar je standplaats teruggestuurd. Na een week bleven er nog maar 7 kandidaten over waaronder ik. Drie van deze zeven werden alsnog afgewezen, dat waren Kees den Dekker, Patrick en ik. Vier slaagden waaronder Kolling, Carmiggelt en Pieters mijn oud schoolkameraad uit de KWS-tijd.

Als je het diploma architect had, kreeg je onmiddellijk een maandelijkse toelage van 50 gulden. Dit deed men om deze opleiding te stimuleren. Een jaar later deed ik opnieuw examen. Dat werd toen in Semarang afgenomen. Mijn schriftelijk gedeelte was toen zo goed dat ik daarover geen mondeling examen behoefde te doen. Ik had namelijk de nodige examenervaring opgedaan. Na zes dagen was ik klaar en had ik mijn diploma op zak. Ik slaagde in 1918.






Inhoudsopgave

Malaria

Toen wij in Poerwakarta waren, had ik last van malaria. Kinine hielp niet omdat de malaria telkens weer terugkwam. Toen raadde een zekere Muller, die opnemer was bij de landmeetkundige dienst van het boswezen, me aan een aftreksel van djoarbladeren te drinken. Djoarbomen worden gebruikt als schaduwbomen langs de wegen. De bladeren werden uitgekookt en het extract was onvoorstelbaar gemeen bitter maar als je de moed kon opbrengen dat enige dagen achtereen als theewater te drinken dan genas je radicaal. Gelukkig kon ik die moed opbrengen. Na een paar dagen was ik genezen en ik heb nooit meer malaria gekregen.




Inhoudsopgave

Soekaboemi

Na ruim een jaar werken in Poerwakarta werd ik overgeplaatst naar Soekaboemi. Ik was allang blij. Soekaboemi had een schitterende omgeving en een mooi klimaat. Soekaboemi is Maleis en betekent Lustoord. Ik kwam daar bij de afdeling huizenbouw. Mijn collega Tarenskeen had de afdeling irrigatie. Hij was geen architect maar opzichter 1e klasse. De BOW bestond daar namelijk uit twee afdelingen. Ik moest onder andere pandhuizen bouwen in Tjitjoeroeg, Tjibadak en Tjiandjoer. In Tjiandjoer bouwde ik een groot kazerne voor de Gewapende Politie en twee huizen voor de chefs. De kazerne was een gebouw van zeker een ton.

Gelukkig had ik toen een goede aannemer, een zekere Mohammed Mardjoeki. Hij was eerlijk en betrouwbaar. Tussen Soekaboemi en Bandoeng lag bij de spoorwegtunnel de dessa Lampegan. De naam Lampegan is een verbastering van 'Lampen aan'. Voor dat de trein de tunnel inreed, moesten namelijk eerst de lichten in de wagons ontstoken worden. Bij Lampegan zou een sanatorium worden gebouwd en ik moest samen met Ir. Coene de metingen doen. Dat sanatorium is echter nooit gekomen. De metingen werden net als vroeger bij Tondano ook met een boussole transmontagne gedaan.

In Soekaboemi had ik een huis gehuurd aan de Tjipellangstraat. Dat huis had een groot erf waar een dwergklapperboom stond. Het vruchtwater van die dwergklapper was heerlijk fris en zoet. Daarom heb ik een oude klapper van die boom in de voortuin van het huis van mijn moeder in Buitenzorg geplant. Ik heb vijf jaar in Soekaboemi gezeten en kon daar extra verdienen door huizen te bouwen voor rijke Chinezen. Ook heb ik een huis gebouwd voor een rijke Arabier, en voor notaris Schotel. Ik raakte echter overwerkt en de dokter raadde me aan met Europees verlof te gaan.

Die dokter was Oom Hugo. Hij was vermoedelijk een achterneef van mijn vader. Hij was voordien geneesheer op een onderneming in Malaka. Daar las hij de aankondiging over mijn aanstaande huwelijk met je moeder. Hij schreef me en vroeg wie ik eigenlijk was, want hij was geïnteresseerd in familierelaties. Later ging hij naar Java. Hij had eerst zijn praktijk in Tjibadak maar dat was een kleine plaats zodat zijn inkomsten gering waren. Daarom verhuisde hij naar een grotere plaats, naar Soekaboemi. Oom Hugo was gescheiden en had geen kinderen. Hij mocht Mams heel graag en kwam dikwijls bij ons op bezoek en maakte daarbij eens een heel pijnlijke opmerking toen Tante Jeane bij ons op bezoek kwam samen met Oom Jacques en zijn vrouw en Oom Wim en zijn vrouw. Oom Jacques had een vrouw met een donkere huidskleur terwijl Oom Wim een blondine uit Utrecht had getrouwd. Oom Hugo zei toen tegen Oom Wim: "Dat is nou een aanwinst voor de familie". Hij doelde daarbij op het blanke en blonde uiterlijk van Oom Wim's vrouw (SG: Cornelia IN DER MAUR). Dat werd als discriminerend voor de vrouw van Oom Jacques ervaren. Ik vond het verschrikkelijk en jouw moeder ook. In werkelijkheid was de vrouw van Oom Jacques erg lief en Oom Wim's vrouw een moeilijk iemand die iedere keer haar vrienden uit Nederland in de haven van Priok opzocht als er een boot uit Rotterdam aankwam. Oom Wim is tenslotte dan ook van haar gescheiden. Toen jouw moeder weer in verwachting was, zei Oom Hugo dat hij de hele opvoeding van het kind zou bekostigen als het een jongen zou worden. Er werd inderdaad een jongen geboren en het kind kreeg zijn naam.

Maar dat kind werd hem niet gegund. Toen de kleine Hugo geen borstvoeding meer kreeg, ontstond door de kunstvoeding een ernstige buikziekte waardoor het kind reeds na zes maanden stierf.






Inhoudsopgave

Roken

Vroeger rookte ik, maar ik hield er mee op toen ik 32 jaar oud was. Oom Hugo waarschuwde mij namelijk dat roken slecht was. Na het bezoek aan mijn chef in Bandoeng gooide ik tijdens de terugreis naar Soekaboemi op de Goenoeng Misigit mijn zilveren sigarettendoos met inhoud weg. Vanaf dat moment heb ik nooit meer gerookt. Om toch iets pittigs in de mond te hebben, gebruikte ik toen dikwijls tjengkih (= kruidnagel).




Inhoudsopgave

Eerste Europees verlof

Omdat Oom Hugo in Haarlem had gestudeerd en de omgeving van die stad mooi en aantrekkelijk vond, raadde hij me aan mijn verloftijd daar door te brengen en niet in Den Haag, het Mekka van de Indische mensen. Ik ging met 12.000 gulden op zak naar Holland en nam Tante Juul mee. Uiteraard moest ik voor haar betalen. Ik had toen vijf kinderen bij me. Wij vertrokken op de verjaardag van Frieda, 21 juni, dat zal ik nooit vergeten. Het schip dat ons naar Holland bracht heette de 'Goentoer'.

Het Europees verlof duurde precies een jaar want we kwamen weer op 21 juni terug. Mevrouw Van Waesberge, een goede vriendin van je moeder in Soekaboemi, schreef naar haar familie in Holland om ons aankomst op te vangen. Ik had er geen spijt van naar Oom Hugo geluisterd te hebben. Haarlem en omgeving was inderdaad prachtig. Via een makelaar vonden we aan de Eindehoutstraat een gemeubileerd huis met een badkamer die voorzien was van een geiser. Het huis was van een echtpaar waarvan man en vrouw het niet met elkaar konden vinden. Beiden hadden het huis verlaten met achterlating van hebben en houden. Zo kregen we een compleet gemeubileerd huis. Het huis lag niet ver van het bos Den Hout, zodat we daar vaak naar toe konden gaan om te wandelen. Ik maakte met Tante Juul ook een reis naar Duitsland en Zwitserland. Mams kon niet mee wegens de kinderen. In Wiesbaden bezochten wij het casino en we gingen ook naar Schaffhausen om de watervallen van de Rijn te bewonderen. Het hotel daar had een orkest en iedere avond tracteerde ik de muzikanten op een groot glas bier. Men dacht dat ik een Japanse prins was en Tante Juul een Japanse prinses. Ik ontzegde me niets en liet me flink verwennen. Op alles wat ze me aanboden zei ik "Ja". Ze vroegen me onder andere ook of ik "Heizung" wilde hebben en ik zei natuurlijk weer "Ja".

Het was zomer en 's nachts stikten we haast van de warmte en benauwdheid zodat we het raam opengooiden. Bij de afrekening vroeg ik wat eigenlijk die "Heizung" was. Dat bleek na uitleg de verwarming te zijn. We hadden in onze slaapkamer de centrale verwarming aan gehad vandaar dat we vergingen van de warmte.




Inhoudsopgave

Kinderen

Je moeder was na vier jaar huwelijksleven nog steeds niet zwanger geworden. Omdat ik bij Suze kinderen had verwekt, zocht ze de oorzaak bij zichzelf. Ze verlangde heel erg naar kinderen en ging daarom samen met mij naar de dokter. Hij onderzocht haar maar kon niets abnormaals vinden. De dokter zei, dat zij goed was voor minstens tien kinderen, maar vond haar te dik. Ze moest afvallen. Dat was een prettige mededeling. Zij begon een vermageringskuur en werd zwanger van Frieda.

Omdat in Poerwakarta geen vroedvrouw was, ging Mams naar Buitenzorg toen ze moest bevallen. Daar was een zekere mevrouw De Neys vroedvrouw. Toen het eerste kindje er eenmaal was, ging de rest vanzelf en zonder problemen. Mijn moeder zei zelfs dat Mams haar kinderen ter wereld bracht als een kat. Toch kwamen er later wel problemen bij de geboorte van Frans. Dit kind was zo groot en zwaar dat de baarmoeder een verzakking of scheur kreeg. Als gevolg daarvan moest de baarmoeder operatief verwijderd worden. Toen je moeder hoorde dat ze geen kinderen meer kon krijgen, huilde ze. Maar ze had er al zes ter wereld gebracht. Behalve Hugo kreeg ook Mieke als baby problemen met de kunstvoeding. Ze kreeg een dik buikje en kon niet afgaan. Toen wij twijfelden of ze het zou halen, gingen we teneinde raad naar een doekoen toe. Wij hadden reeds kort tevoren een kind verloren. Een doekoen is een soort inlandse dokter. Die gaf ons een fles water mee die hij had beïnvloed, hoe weet ik niet. Het toedienen van dat water had in elk geval tot gevolg dat Mieke weer kon afgaan en helemaal opknapte. Merkwaardig was dat. Toen Mams van jou zwanger was, wandelden we op een avond samen. Toen zagen we een vallende ster. Volgens een Indisch bijgeloof mocht je dan een wens doen. Ik riep uit "Een zoon !" en inderdaad kwam er een zoon. Dat was jij. Toen jij geboren werd, kwamen enige dames bij ons thuis om loten voor een liefdadigheidsdoel te verkopen. Ik kocht nooit loten maar bij die gelegenheid deed ik dat toch uit pure vreugde. Op mijn lot viel waarachtig 2000 gulden. Dat noem je geluk.






Inhoudsopgave

Borneo

In 1923 was mijn verloftijd voorbij en gingen we met de 'Insulinde' terug. Ik ging naar Bandjermasin op Borneo waar een betrekking als architect vacant was. Het hoofd van de BOW was daar Van Batenburg. Hij was een flink ingenieur en ik kon goed met hem opschieten. Mijn werk had tot gevolg dat ik soms langdurig moest reizen. Soms was ik wel drie weken uit huis en dat gaf problemen omdat Mams na de geboorte van Frans ziek werd en aan zware hoofdpijnen leed. Daarom vroeg ik overplaatsing naar Java.




Inhoudsopgave

Malang

Met het KPM-schip de "Loudon" gingen we van Bandjermasin naar Soerabaja. Ik kreeg Malang als standplaats. Daar moest ik allerlei irrigatiewerken uitvoeren. In Malang maakten we kennis met de families Loomeyer en Weintré. Weintré had verschillende jongens in de kost en Bart kwam ook bij hun toen we naar Blitar verhuisden. Bart moest namelijk op de school in Malang blijven. Mams werd in Malang geopereerd. Tevens bleek bij het medisch onderzoek dat ze ook nog een blindedarmontsteking had. Het is een zware operatie geworden maar ze heeft het gelukkig goed doorstaan.




Inhoudsopgave

Blitar

Van 1929 tot 1932 heb ik in Blitar gezeten. Die plaats ligt in de residentie Kediri. Ik heb daar bijna vier jaar gewerkt. De assistent-resident heette Barre. Hij woonde ook in Blitar. Ik kende hem goed, omdat ik lid was van de gemeenteraad van Blitar. Hij had twee dochters die beiden op de lagere school zaten. Liesje zat bij jou in de klas en Dudy bij Frieda. Het hoofd van deze lagere school was Stam. Hij woonde aan het begin van straat Gebang. Wij woonden ongeveer in het midden en op het eind woonde Veerman. Die was hoofd van de normaalschool, dat is een opleidingsschool voor inlandse onderwijzers. Zijn dochter Elsa zat ook bij Frieda in de klas. Ons huis in Gebang heeft een regent laten bouwen om daar te kunnen wonen als hij gepensioneerd zou worden. Maar voor het zover was stierf hij. Hij had alle mogelijke vruchtbomen in zijn tuin laten planten. Links van ons huis woonde Abalain. Die verhuurde carrousels als er in de buurt een kermis was. Rechts stonden Javaanse huisjes. Mijn chef was Ir. De Blaauw, een prima vent met wie ik heel goed kon opschieten. Onder hem heb ik het prettigst gewerkt. Hij had zijn standplaats in Kediri. Mijn werk bestond bijna geheel uit het uitvoeren van irrigatiewerken. Vele dammen moesten in de rivieren worden opgeworpen om het water om te leiden. Zo'n dam werd opgebouwd door middel van brondjongs, dat zijn netten gevuld met rivierstenen. De netten werden gevlochten van gegalvaniseerd ijzerdraad. Ik had in Blitar ook een hele goede opzichter, een zekere Bochardt. Hij had twee jongens die vaak bij ons thuis kwamen spelen. In Blitar en Kediri waren de missionarissen Lazaristen. Een zekere pastoor Bastiaansz had de leiding in Blitar. Hij was een goed vriend van ons en dikwijls vroeg hij me mee te mogen rijden als ik de kant van Kediri opging. Toen De Blaauw naar Holland ging, werd hij opgevolgd door Ir. De Kat. Met hem lag ik al na drie maanden overhoop door een ongelukkig voorval. Er moest namelijk een bestek gemaakt worden voor de irrigatie van een suikerrietveld. Omdat het hier een eenvoudig werkje betrof, droeg ik de werkzaamheden op aan opzichter Inen, een Indo-europeaan die aan mij was toegevoegd. Inen schoof echter het werk af naar zijn ondergeschikte, een mandoer, die er geen notie van had. Het bestek werd door mij ondertekend en naar Ir. De Kat gestuurd.

Al spoedig bleek daar niets van te kloppen. Ik haalde mij daardoor de gerechtvaardigde woede van Ir. De Kat op de hals. Hij wilde me toen overplaatsen naar Ngandjoek, direkt onder zijn toezicht. Ik weigerde dat en kon dat doen omdat ik weer recht had op Europees verlof.




Inhoudsopgave

Tweede Europees verlof, wachtgeld en pensioen

Zo ging ik in 1931 voor de tweede keer naar Holland. Het Europees verlof duurde nu 10 maanden. Wij vertrokken met de 'Jan Pieterszoon Coen' van de Stoomvaart Maatschappij Nederland. Wij huurden toen een gemeubileerde woning in Heemstede aan de Van de Veldekade No. 6. Toen mijn verlof in 1932 om was, werd ik op wachtgeld gesteld. Alles lag plat door de malaise. Omdat ik toch niet aan de slag kon gaan, vroeg ik plaatsing in Bandoeng denkende daar misschien particulier te kunnen werken. Dat lukte niet. Toen ik 45 jaar werd moest ik met pensioen gaan. Omdat mijn huis, dat ik zelf gebouwd had in Buitenzorg leeg stond, ging ik daar wonen. Dat was goedkoper en bovendien woonde ik dan vlak bij mijn moeder en andere familieleden. Ons huis stond aan de Bantammerweg No. 32, recht tegenover de Gestichtsweg waar zij woonden. De Bantammerweg begint bij de sociëteit waar de rooms-katholieke kerk staat. Het huis naast het onze, aan de linkerkant, was vroeger ook door mij gebouwd. Dat deed ik voor de heer Martherus. Hij was een Jood. In Buitenzorg bleek, dat ik grote moeilijkheden zou krijgen met de opvoeding van mijn kinderen. Holland bood veel meer mogelijkheden voor jullie en daarom besloot ik in 1934 weer naar Haarlem terug te gaan. We gingen met de Sibajakt van de Rotterdamsche Lloyd. Frieda kreeg toen weer pianoles van haar vroegere leermeester Swaanswijk.






Inhoudsopgave

Hobby's

Vioolspelen heb ik heel mijn leven gedaan. Ik heb dat van mijn vader geleerd. Toen hij stierf, gaf mijn moeder zijn viool aan mij mee. Die viool heb ik later aan Bart gegeven en die heeft hem weer aan zijn zoon Gerard geschonken. Later toen ik gepensioneerd was en in Haarlem woonde, nam ik vioollessen bij de heer Van der Glas. Die woonde aan de Delftlaan.

Hij speelde ook piano, zodat hij mij een pianobegeleiding kon geven. Ik heb ook erg veel geschaakt. Toen ik van mijn eerste verlof terugkeerde met het stoomschip de 'Insulinde' van de Rotterdamsche Lloyd, zag ik aan boord een zekere architect Van Hout voor zichzelf spelen. Hij leerde mij toen de spelregels. Hij bleek de broer van inspecteur Karel van Hout te zijn, die later in Heemstede ging wonen. In Bandjermasin was gelukkig een schaakclub en ik werd meteen lid. Men speelde in de societeit bij de zijbrug. Later won ik een keer van de kampioen. Een van mijn mandoers kon ook schaken. Ik nodigde hem uit eens bij me te komen spelen. Maar hij dacht ontzettend lang na en wij speelden zonder klok. Eens moest ik tijdens een schaakpartij tegen hem mijn middagmaal gebruiken. Dat deed ik dan in zijn bedenktijd. Toen ik klaar was met eten en terugkwam, vroeg ik wat zijn zet was maar hij antwoordde: "Belon Toewan" ( = Ik ben nog niet zover, meneer). Een partij tegen hem duurde soms de hele dag, van 's morgens vroeg tot laat in de middag. Tijdens mijn tweede Europees verlof gaf ik me op voor de wintercompetitie van de Haarlemse Schaakvereniging. We speelden toen in Café Brinkman in Haarlem. Daar wist ik met een stikmatcombinatie te winnen van de ongeslagen koploper Stol. Ik kreeg een applaus van de zaal. Dat zijn van die partijen die je nooit vergeet. Ik heb ook eens tegen de wereldkampioen Aljechin gespeeld. Hij maakte een toernee door Indië in 1933. Ik woonde toen in Buitenzorg en las daar in de krant dat Aljechin in Soekaboemi een blindschaakseance zou geven. Ik pakte mijn schaakbord en stukken bij elkaar en reisde naar Soekaboemi.

Aljechin zou het daar tegen tien spelers van de plaatselijke club opnemen. Ik vroeg hem of ik tegen betaling mee mocht doen, maar hij zei dat ik zonder meer kon plaats nemen. Zo speelde ik aan het elfde bord. Op een gegeven moment verloor ik door aftrekschaak mijn toren en gaf toen meteen op. Aljechin draaide zich half om en zei: "Danke schön". Die partij heb ik bewaard alsmede die tegen Stol. Aljechin schijnt eens tegen 32 spelers tegelijk blindgeschaakt te hebben. In 1958, toen ik in Suriname was, heb ik tegen een zekere De Vries geschaakt. Hij was een echte gentleman. In Paramaribo was ik in de kost bij mevrouw Willie Heilbron aan de Kromme Elleboogstraat No. 13. Ik heb met mevrouw Heilbron kennis gemaakt op een bijeenkomst georganiseerd door Tiny Putschen. Ik ben blij dat ik in Suriname ben geweest. Ik kreeg van mevrouw Heilbron de mooiste kamer en ze heeft me jarenlang geweldig goed verzorgd. Ze was erg gevoelig en toen ik naar Holland terugging, heeft ze dat blijkbaar niet goed kunnen verwerken want ze stierf kort daarna. Surinamers zijn leuke gastvrije mensen. Dat ligt in hun aard.

Ik heb ook een tijd biljart gespeeld. Biljart is een zeer interessante sport. Een nadeel is echter dat je uithuizig wordt en daarom ben ik er mee opgehouden. Wat ik vroeger ook graag deed, was tennissen. Het is een mooie en gezellige sport. Ik leerde tennis in Buitenzorg waar we samen met de familie Portier een team vormden. Mams deed namelijk ook mee met het doel wat af te vallen, want ze had een dankbaar lichaam en haar probleem was niet dikker te worden.

In Haarlem heb ik ook nog een bijenliefhebberij gehad. Worries en Leuwener waren goede imkers en vrienden van mij. Ik heb veel van hun geleerd maar later was mijn honingopbrengst groter dan de hunne. De imkerij is een zeer interessante bezigheid. Als je er aan begint, hebben de bijen je te pakken. Ik maakte de bijenkasten zelf want ik kon timmeren. Dat was een leuke tijd geweest. De hartstocht is er uit maar de liefde is gebleven. Met Leuwener heb ik kennis gemaakt bij de volkstuintjes. Aan de overkant van de Delft bij de ijsbaan hadden we beiden een volkstuintje van 400 m2 groot. Het is goed voor je gezondheid een volkstuintje te bezitten maar het omspitten moet je aan jonge mensen overlaten. Ik ben blij dat je dat vroeger voor me gedaan hebt.

Ik heb een fijn leven gehad en mag daarover niet mopperen. Ook mijn betrekking als architect bij de BOW lag me erg goed en dat is een heleboel waard. Als ik opnieuw moet kiezen dan zou ik hetzelfde weer doen.




Inhoudsopgave

Naschrift

Hier eindigen de authentieke verhalen van Herman BELLE. Zijn grote belangstelling voor de medemens deed hem vermoedelijk alles zo in details herinneren. Hij vertelde over zijn vader een aantal bijzonderheden die ik gemeend heb te moeten opnemen in het hoofdstuk 'Een eeuw Belle in Nederlandsch-Indië'. Het is ondoenlijk het vele dat ik met hem heb meegemaakt hier te vermelden, de reizen tijdens de Europese verloven, de tocht naar de krater van de Keloed, de vele vogeljachten en de avonturen die daarmee verbonden zijn, de bezoeken aan musea, dierentuinen en andere bezienswaardigheden. Eén gebeurtenis uit mijn prille jeugd is me bijzonder bijgebleven. Wij gingen samen met een taxi van Buitenzorg naar Batavia. Toen wij op één van de vele berghellingen met grote snelheid omlaag reden, raakte het rechtervoorwiel los. Ik zat aan de rechterraamzijde en zag het wiel de slingerende auto vooruitsnellen en door de oneffenheden stuiteren. Mijn vader sloeg de armen om me heen en drukte me tegen zich aan teneinde mij met zijn lichaam te beschermen. Sindsdien heb ik me als kind in zijn nabijheid veilig gevoeld.

Herman BELLE had zijn hoge leeftijd onder meer aan zijn beheerste wijze van leven te danken. Hij maakte zich nooit schuldig aan uitspattingen.

Op 17 september 1984 moest hij wegens een galaandoening opgenomen worden in de verpleegafdeling van het verzorgingstehuis waar hij zijn kamer had. De 20e zocht ik hem op. Hij lag daar met half gesloten ogen in bed en ik vreesde dat het met hem niet goed zou aflopen. Hoe onverwoestbaar zijn geestkracht wel was, mag blijken uit het feit dat hij me zei naar restaurant Capri te willen gaan, zodra hij weer beter was. Met zwakke stem leerde hij me toen het rijmpje: "Geef mij maar nasi goreng met een gebakken ei, met sambal en met kroepoek, En een glas bier er bij". Van bier hield hij en dat dronk hij altijd met mate. Toen hij wat hersteld en weer op zijn kamer was, vroeg hij onmiddellijk een glas bier. Ik herinner me nog de tijd in Blitar. We gingen beiden naar het zwembad. Ik was een jaar of tien. Na het zwemmen zaten we op het terras allerlei plannen te beramen. Hij vroeg of ik een glas bier wilde. Voordien kreeg ik niet meer dan een slok uit zijn glas. Die dag kreeg ik mijn eerste glas bier. Wat voelde ik me geweldig. En hoe vaak dronk ik nadien niet samen met hem een glas bier!

Begin 1985 brak hij zijn heup door een val in zijn kamer en werd aan beide benen verlamd. Zijn hulpeloze toestand maakte een langer verblijf in het verzorgingstehuis onmogelijk en op 8 augustus van hetzelfde jaar werd hij overgebracht naar het verpleeghuis 'Regina Pacis' dat hij zelf 'het laatste station' noemde. Voor zijn vertrek daarheen zei hij: "Ik geloof dat het nu de tijd wordt dat de Grote Baas mij roept". En dat gebeurde dan ook drie weken later op dinsdag 27 augustus 's avonds om tien voor tien. Een paar uur voor zijn dood kwam ik hem nog bij zijn sterfbed opzoeken. Toen hij me zag binnenkomen, glimlachte hij gelukzalig en knikte hij me blij toe. Ik hield zijn hand stevig vast. Hij sloot de ogen en ik heb ze niet meer zien opengaan. Hij had het weerzien met de komeet van Halley op een half jaar na gemist.






Inhoudsopgave

Briefwisseling tussen Herman Belle en zijn vader

Toen Herman BELLE, in verband met zijn studie op de KWS, in Batavia woonde, ontstond een briefwisseling met zijn vader. Enige van deze brieven zijn hier gepubliceerd. Zij bevatten vermeldenswaardige bijzonderheden waarvan sommige door mijn vader zijn toegelicht. Eerst volgen vier brieven van Johannes Alphons BELLE en daarna drie van Herman BELLE. De chronologische volgorde van deze brieven is niet duidelijk. Wel is zeker, dat brief No. 3 van Herman BELLE het antwoord is op brief No. 2 van Johannes Alphons.

Brieven van Johannes Alphons BELLE aan zijn zoon Herman

Brief No. 1, niet gedateerd, vermoedelijk geschreven begin 1905.

Beste Herman 
 
Jou vorige brief en de mijne hebben elkaar gekruist. De brief is door  
behoorlijk ontvangen. Het rapport gaat geteekend hierbij terug. Rais  
komt 3 el te kort van het witte goed Engelsch Drill Merk GD/ P, monster  
hierbij. Ga daarom voor mij spoedig naar Pasar Baroe en koop nog 3 el.  
Hierbij f 1, de el kost 0.325. 
Als je hulzen koopt, vergeet dan niet voor mij een pak hulzen Cal 12 
te koopen. De kosten +) daarvan heb ik ook hierbij gevoegd. Ga dus dadelijk  
er op uit, anders hebt je geen tijd meer.   
Beste groeten  
Uw papa  
w.g. A. Belle  
 
+) Ik kom 60 cent te kort. Schiet mij dit dus voor.  

Toelichting
Rais was de inlandse kleermaker in Panaragan die de kleren voor Johannes Alphons BELLE maakte. Batavia was verdeeld in een bovenstad en een benedenstad. De bovenstad heette Weltevreden met Rijswijk en Noordwijk als centrum. De belangrijkste winkelwijk daar was Pasar Baroe. De toko's waren overwegend van Chinezen.

Brief No. 2, niet gedateerd, vermoedelijk geschreven begin oktober 1905.

Waarde Herman 
Hierbij 2 brieven, een voor den Heer Boerenbeker op het Kadastraal  
Bureau en een voor den Heer Remi zon, zoutpakhuis meester in de Beneden 
Stad. Je moet eerst den brief aan den Heer Remi zon bezorgen. Hierin zit  
f 10 dat hij moet terugontvangen. 
Aan den Heer Boerenbeker heb ik het verzoek gedaan om je te helpen  
aan een Atlas van Scholz. Ongetwijfeld heeft hij op het Bureau ook meet- 
instrumenten. Als je verder bent, zal ik hem nog eens verzoeken om je  
te helpen met het leeren aflezen van de secunden door middel van den  
Nonius. Als je de Nonius begrepen hebt en dit is het voornaamste, dan  
kunt je goed aflezen.  
Met de beste groeten 
Uw papa  
w.g. A. Belle  
p.c.  
Als de Heer Boerenbeker een atlas heeft zal hij je misschien daaraan  
wel dadelijk kunnen helpen, omdat hij het waarschijnlijk thuis bij zich  
heeft. Jij zult hem moeten beloven het atlas terug te geven. Die heer is  
een goede vriendelijke man. Van een en ander hoop ik van je bericht te  
ontvangen. 
AB (geparafeerd)

Toelichting
Remizon was een kennis van Johannes Alphons BELLE. Remizon is mogelijk een foutieve schrijfwijze voor Remezond.

Brief No. 3, gedateerd 5 maart 1906.

Waarde Herman  
Wat was de reden dat je niet bent gekomen? Hebt je het soms tegen-  
woordig druk met je schoolwerk? of had je zaterdag nog geen geld? of  
was je soms ziek?  
Gisteren Zondag ging ik met Mama naar Tjitjoeroeg voor den theepluk  
en om met Hassan te onderhandelen over de huur van tuin-zuid. 
 
Er werd van den Noordelijken tuin, onder Lepok dus, zuiver 70 katties  
geplukt. Contant kreeg ik in handen van den theeopkooper f 5.36. Dit is  
onder Djaja nooit gebeurd.  
Ik kreeg toen een ander idee omtrent tuin-Zuid waarin meer thee  
groeit. Allen verklaarden dat wanneer deze tuin ook onder een afzonder- 
lijken toekang kebon kwam, en de tuin eerst schoon gemaakt is, ik gere-  
geld f 10 per pluk moet ontvangen. Dit zou per maand f 20 zijn, of min-  
stens f 15, bij ongunstige omstandigheden.  
Ik maakte toen bedenkingen om tuin-Zuid in huur af te staan voor f 15  
sjaars. Hassan sloeg toen op tot f 20 sjaars. Thans vraag ik bedenktkjd  
14 dagen. Hieromtrent moet ik jou eerst spreken. f 20  = de rente à 4 %  
van f 500 dus het bedrag waarvoor de tuin mij gekost heeft.  
Schrijf mij dus spoedig  
met beste groeten  
Uw papa  
w.g. A. Belle 


Toelichting
Hassan was eigenaar van tuin-Zuid. De Noordelijke tuin was de oude tuin d.w.z. de tuin die Johannes Alphons BELLE had gehuurd. Lepok was daar toekang kebon ( = tuinman). Die was eerlijk. De vroegere tuinman Djaja was dat niet. Die deed een voorpluk ten eigen bate, zodat de opbrengst van de thee onder zijn beheer minder was. Dat bedrog was ergens ook wel te begrijpen. Djaja had een vrouw en twee kinderen, beide jongens, een van acht en een van twaalf, en hij had slechts een inkomen van f 6 per maand. De armoede verleidde hem tot bedriegelijke praktijken. Toen Johannes Alphons en Herman daar achter kwamen, werd Djaja ontslagen en Lepok aangesteld. Tuin-Zuid werd echter nooit aan Johannes Alphons BELLE in huur afgestaan omdat hij vroegtijdig stierf. Een kattie is een Javaanse gewichtsmaat van bijna 1 kg.


Brief No. 4, gedateerd 5 april 1906 en vermoedelijk de laatste brief naar
Herman omdat Johannes Alphons BELLE op 10 mei 1906 stierf.



Waarde Herman 
Ingesloten treft je aan f 0.60. wil dat aan Oom Frits afdragen , zijnde de kosten der vioolsnaren bestemd voor den Heer Nieuwenhuijs, Di- recteur van het Beri Beri Gesticht alhier. Wil s.v.p. voor mij in de Stad een doos hulzen Cal 12 koopen en deze mij spoedig toezenden, de kosten hieraan zal ik je teruggeven zoodra je te Buitenzorg komt. Met beste groeten Uw papa w.g. A. Belle

Toelichting
De correcte schrijfwijze van de naam Nieuwenhuijs schijnt Nieuwenhuys te zijn.

Brieven van Herman BELLE aan zijn vader


Brief No. 1, uit Weltevreden, gedateerd 19 augustus 1904.

Beste Pa. 
Wilt u zoo goed zijn, aan Mama te zeggen, dat zij wat haasten moet, met 't 
maken van mijn baadjes; want van de baadjes, die zij mij heeft meegegeven, 
zijn er nog maar twee over, die nog fatsoenlijk er uit zien. Toen ik op 
Buitenzorg kwam, was ik ook bij den schoenmaker Ardio gegaan, om schoe- 
nen te laten maken; wilt u ze mij zoo spoedig mogelijk zenden, als ze 
klaar zijn? Ook zou ik heel blij zijn, als u mij wat geld zond. Wat u en 
Mama mij hebben meegegeven, toen ik op Buitenzorg kwam, heb ik aan schrijf- 
boeken besteed. 
Wat de lessen van de school betreft, daar kan ik best meedoen. Met Oom 
gaat 't met den dag beter. 
Nu, dag Pa, doe mij groete aan Mama. 
Uw zoon Herman

Toelichting
Baadjes zijn Indische overhemden. Schoenwinkels bestonden in die tijd nog niet in Buitenzorg. Slechts Europeanen gebruikten schoenen, maar het aantal Europeanen was zeer gering. Met Oom is hier Oom Frits bedoeld bij wie Herman BELLE in huis was.


Brief No. 2, uit Weltevreden, gedateerd 12 oktober 1904.

Beste Pa. 
Van morgen om tien uur heb ik de kwitantie gekregen, die door Oom Frits 
geteekend moet worden. Morgen kan ik dus het geld ontvangen. Ik zal ech- 
ter geen f 90 uitbetaald krijgen, maar f 60, dus van de maanden Juli en 
Augustus. Met 't begin van den volgenden maand zal ik echter weer f 60 
ontvangen. Nu denk ik aan Tante Jeane maar f 35 te geven. Ik zal dus van 
die zestig gulden maar f 25 overhouden. Is 't nu niet beter, wanneer Pa 
tijd heeft, om over te komen? We zullen dan samen inkoopingen doen en te- 
gelijk over de drie pakken kakidril spreken, die ik zeer noodig heb. Kan 
Pa niet op een Zondag komen; komt dan op een Maandag of Vrijdag, want op 
die dagen heb ik nog altijd vrij. Mocht Pa echter geen tijd te hebben om 
over te komen schrijf mij dan, wat ik doen moet. 
Hoe gaat het tegenwoordig met U, Ma en de anderen. Toch goed?, hoop ik. 
Nu, dag Pa! Groete aan Ma. 
Herman 

Toelichting
De f 60 was de studiebeurstoelage over twee maanden. Kaki dril was een soort stevig wit goed waarvan vroeger de costuums van de Indische ambtenaren werden gemaakt.

Brief No. 3, uit Weltevreden, gedateerd 12 oktober 1905.

Beste Pa! 
Zooals ik U beloofd heb zou ik den brief en het geld voor mijnheer 
Remizon Woensdag aan hem bezorgen. Tot mijn spijt kan ik dat echter niet 
doen, want ik heb Woensdag te veel bouwkundig werk gekregen. Maandag 
zal ik dat dus doen. 
Hoe gaat het thans met mama? Pa. Ik hoop het beste. Doe haar groeten 
en wees zelf gegroet door 
Uw zoon Herman





Inhoudsopgave

Twee schaakpartijen van Herman Belle

Hieronder volgen de meest besproken schaakpartijen van Herman BELLE.

Partij No. 1.

Partij gespeeld te Haarlem in Café Brinkman op 1 februari 1932. Wintercompetitie van de Haarlemsche Schaakvereeniging.
Wit: Herman BELLE
Zwart: Ph. Th. Stol



Partij No. 2.

Partij uit de blindschaaksimultaanseance van de wereldkampioen Aljechin gegeven te Soekaboemi op 10 maart 1933.
Wit: Dr. A. A. Aljechin
Zwart: Herman BELLE (elfde en laatste bord)







Inhoudsopgave

Meer over Heinrich Jacob Schlechter

Zoals in de inleiding is vermeld, heeft Herman BELLE zijn tweede schoonvader, Heinrich Jacob SCHLECHTER, niet gekend. Laatstgenoemde was een blauwogige Duitser die als Pruis geboren werd in Essen aan de Ruhr op 19 november 1862. Zijn vader heette Jacob SCHLECHTER en zijn moeder was Christina RANDEL. Van 7 november 1882 tot 17 september 1885 diende Heinrich Jacob als reserve-rekruut bij het Westfaalse Infanterieregiment No. 57. Na zijn ontslag uit Duitse dienst vestigde hij zich eerst in Altendorf, trok kort daarna naar Amsterdam en ging, zoals vele andere avonturiers en gedesillusioneerde buitenlanders in die tijd, in Nederlandse dienst bij de koloniale troepen. In het voormalige Koloniale Werfdepôt te Harderwijk werd hij onder stamboeknummer 97280 als soldaat ingeschreven voor een dienstverband van zes jaar. Zijn algemeen stamboeknummer in Indië werd later 53999. Hij ontving een handgeld van 200 gulden. Op 17 juli 1886 vertrok hij uit Rotterdam met het stoomschip 'SS Soerabaja' naar Indië waar hij op 27 augustus daaropvolgend te Padang aan land ging. Van daaruit werd hij overgeplaatst naar Atjeh en Onderhorigheden en verwierf voor belangrijke krijgsverrichtingen het erekruis verbonden aan de gesp 'Atjeh 1873-1890'. In 1889 won hij de schietprijs voor de eerste maal en in 1891 voor de tweede maal. Hij verlengde zijn diensttijd met wederom zes jaren. Hij werd bevorderd tot korporaal schoenmaker der infanterie en overgeplaatst naar Batavia. Ondertussen had hij in Kotaradja op 26 augustus 1893 Adelin Alison MAIDMAN uit Singapore getrouwd en haar beide kinderen Robert en Selina geadopteerd. Uit zijn huwelijk met haar werden twee kinderen, beide dochters, geboren. Het eerste kind, Maria Hubertine Christine Johanna (Marie), werd in Kotaradja op 5 juli 1894 geboren. Het tweede, Henriëtte Jacobine Wilhelmine, in Meester Cornelis op 28 mei 1896 maar dat kind stierf nog hetzelfde jaar op 11 september. Heinrich Jacob behoorde tot de Evangelische Kerk in Duitsland en hield er nogal strenge opvattingen op na. Zo moesten voor de maaltijd alle gezinsleden staande rondom de tafel eerst een gezamelijk dankgebed uitspreken alvorens zij allen, op een teken van hem, mochten gaan zitten. Op 18 juni 1898 werd hem het zilveren medaille voor langdurige trouwe dienst uitgereikt. Kort daarna, op 22 juli 1898, ging hij per 'SS Oengarang' met de andere gezinsleden voor twee jaar naar Europa waar hij zijn familie in Duitsland bezocht, onder andere de familie P. Fashbender, Gustavestrasse 10, Essen aan de Ruhr. Op 14 juni 1901 tekende hij opnieuw voor zes jaar dienst bij de koloniale troepen. Het gezin keerde nog diezelfde maand op de 22e met het 'SS Koningin Regentes' uit Amsterdam naar Batavia terug.

Om onduidelijke redenen beëindigde hij echter na enige jaren voortijdig zijn dienstverband en vertrok hij in 1905 per 'SS Koning Willem II' naar Nederland, vrouw en kinderen aan hun lot overlatend. Hij kwam 24 juli te Amsterdam aan en vestigde zich vervolgens in Brussel. Zijn jaarpensioen bedroeg 370 gulden. Toen België in de Eerste Wereldoorlog betrokken geraakte, vluchtte hij naar Nederland en zocht een goed heenkomen in Maastricht waar hij in het logement 'In De Rode Poort' (nu Stokstraat 14) van eind maart 1915 tot zijn dood op 29 oktober 1917 verbleef. Zijn stoffelijk overschot werd ter aarde besteld op de Algemene Begraafplaats aan de Tongerseweg.

Toelichting

Op de hiernaast bovenaan afgebeelde familiegroep draagt Heinrich Jacob Schlechter de volgende onderscheidingstekens:

1. Links onder het zilveren medaille voor de schietprijs 1e maal.
2. Rechts boven het zilveren medaille voor de schietprijs 2e maal.
3. Midden boven het zilveren medaille voor trouwe dienst. Dit onderscheidingsteken is van brons na 6 jaren, van zilver na 12 jaren en van goud na 25 jaren tropendienst.
4. Links boven het erekruis voor belangrijke krijgsverrichtingen verbonden aan de gesp 'Atjeh 1873- 1890'.









Inhoudsopgave

Een eeuw Belle in Nederlandsch-Indië

In dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de herkomst en geschiedenis van de Indische BELLE's. Met 'Indische BELLE's' worden hier aangeduid alle leden van het geslacht BELLE die naar Nederlandsch- Indië getrokken zijn alsmede hun nakomelingen. De laatste generaties zijn niet meer bij name vermeld. De voornamen van de Indische BELLE's zijn on- derstreept. Kort na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 zijn vrijwel alle BELLE's uit Indië weggetrokken.

De stamvader van de Indische BELLE's is Sander BELL. De naam wijst op een Schotse afkomst en daarom is hij hoogstwaarschijnlijk een van de Schotse militairen geweest die in de 17e eeuw in dienst traden bij de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden. Deze Schotten waren in het algemeen afkomstig uit de Schotse Laaglanden waar de bestaansmogelijkheden toentertijd gering waren. Vele Schotten vestigden zich na hun dienstijd in de Lage Landen en gingen een of ander beroep uitoefenen. Sander BELL was waarschijnlijk een van hen. Hij woonde in Grave en had Jenneken CORRE getrouwd. Uit hun huwelijk werd Jacob geboren. Zijn doop vond plaats in Grave op 14 juni 1643. Door zijn Schotse betrokkenheid kon Jacob soldaat worden in het Schotse garnizoen te Grave. Hij werd bij de compagnie van Kapitein Henry GRAHAM(E) ingedeeld. Jacob trouwde in Grave op 18 september 1661 met zijn stadsgenote Jenneken MÖER (SG: ook wel eens MUIR, bekende Schotse naam). Hun eerste kind, Johannes, werd in Grave gedoopt op 17 september 1662. Hij is een voorouder van de Indische BELLE's. Johannes trok later naar het West-Duitse stadje Heinsberg. Waarom hij dat deed en welk beroep hij uitoefende is niet bekend.

Mogelijk had het een en ander te maken met het garnizoen dat in Heinsberg gelegerd was. Johannes beleed het rooms-katholieke geloof en ook het merendeel van zijn nakomelingen deden dat. Hij trouwde in Heinsberg op 17 mei 1703 met de aldaar geboren Anna Gertrudis JANSEN, dochter van Mathias en Isabella DITSELER. Hun tweede kind en tevens tweede zoon (SG: is waarschijnlijk niet juist. Johannes Petrus is geboren in 1721 en zijn ouders zijn 17 mei 1703 getrouwd), Johannes Petrus, is een voorouder van de Indische BELLE's. Hij werd in Heinsberg op 1 februari 1721 gedoopt. Zo'n doop was een kinderdoop en vond zo vlug mogelijk na de geboorte plaats zodat geboorte- en doopdatum meestal weinig verschilden en soms zelfs samenvielen.

Johannes Petrus verhuisde naar Grave waar hij familie had. Hij werd bij zijn tweede voornaam genoemd, Peter of Pieter. Op 17 mei 17147 trouwde hij in Velp (bij Grave) met Catharina VAN BOMMEL. Bij die gelegenheid werd hij in het trouwregister ingeschreven onder de familienaam BELLE en sindsdien is noch hij noch een van zijn nakomelingen meer aangeduid met de oorspronkelijke naam BELL. In het begraaf register van Grave staat dan ook vermeld dat op 3 januari 1782 het stoffelijk overschot van Johannes Petrus BELLE aldaar ter aarde is besteld. Uit het huwelijk met Catharina VAN BOMMEL werden twee zonen en twee dochters geboren. Beide zonen stierven kort na de geboorte en ook Catharina stierf jong. Zij werd in Grave op 18 november 1752 begraven. Johannes Petrus hertrouwde toen te Escharen op 2 juni 1754 met Maria Agnes HOOGERS uit Cuijk. Uit dit tweede huwelijk werden drie dochters en een zoon, Jacobus Hubertus, geboren. Deze zoon, het jongste van de vier kinderen, is een voorouder van de Indische BELLE's.

Hij werd in Grave op 3 november 1760 gedoopt en evenals zijn vader bij zijn tweede voornaam genoemd. Jacobus Hubertus trouwde in Ravenstein op 3 november 1786 met de aldaar geboren Anna Elisabetha POMPE, dochter van Gerardus en Maria Cornelia LOTSMAN. Na storting van een borgsom kon hij zich in Ravenstein vestigen. Uit zijn huwelijk werden zeven dochters en vier zonen geboren. Drie zonen, te weten Gerardus Petrus, Petrus Jacobus en Johannes Jacobus, zijn voorouders van Indische BELLE's.

Het gezin verhuisde na de geboorte van het negende kind (Johanna Frederika) naar Uden en van daaruit na de geboorte van het tiende kind (Helena ) naar Velp (bij Grave) waar het elfde en laatste kind (Gerardina) werd geboren.

In 1824 werd Jacobus Hubertus herbergier en winkelier in Velp. Hij stierf in Grave op 6 mei 1830. Zijn schoonzoon Hendrikus SCHIMMEL, die met Gerardina was getrouwd, volgde hem als herbergier op.




Gerardus Petrus

A. Gerardus Petrus, het tweede kind en de oudste zoon van Jacobus Hubertus, werd in Ravenstein op 15 maart 1788 gedoopt. Hij begon als soldaat bij de gemengde 5e Brigade, ging over in Franse dienst en maakte als sergeant-majoor de veldtocht van Napoleon naar Rusland mee. Tijdens de dramatische terugtocht uit Moskou werd hij in Wilna (nu Vilnius) gevangen genomen en getransporteerd naar Koningsbergen. Hij wist echter uit gevangenschap te ontsnappen maar werd in februari 1813 opnieuw gevangen genomen. Teneinde zijn vrijheid te herkrijgen, besloot hij in Saksische dienst te gaan en werd zodoende bij het 1e Oost-Pruisische Infanterie Regiment ingedeeld. Na anderhalf jaar ging hij weer over in Nederlandse dienst en klom op tot de rang van 2e luitenant. Toen hij in de kazerne van Bergen op Zoom gelegerd was, trouwde hij met Anna Maria ARTS, dochter van Theodorus en Anna Elisabeth KUYVEN. Uit dit huwelijk werd in Grave op 19 maart 1819 Theodorus Josephus geboren en hij zou de eerste BELLE zijn die naar Oost-Indië ging.

Theodorus Josephus kwam als soldaat in Nederlandse krijgsdienst toen hij in Middelburg woonde. Al spoedig werd hij sergeant-titulair en ging te Hellevoetsluis op 29 december 1839 aan boord van het schip 'India' met bestemming Nederlandsch-Indië. De schepen waarmee de BELLE's naar Indië gingen, waren uiteraard alle zeilschepen. Op 12 april 1840 kwam hij, als eerste BELLE, in Batavia aan.

Een jaar later werd hij overgeplaatst naar Sumatra's Westkust en benoemd tot adjudant van de militaire commandant. Vijf jaar later werd hij bevorderd tot 1e luitenant en begin september 1848 tijdelijk belast met het civiel gezag in Goenoeng Sitoli op het eiland Nias. Tijdens zijn Europees verlof van 1856 tot 1858 kreeg hij zijn benoeming tot majoor. Hij keerde terug met het schip 'Kosmopoliet' en werd naar Zuid-Ce1ebes gezonden in verband met het verzet van Boni.

Bij de eerste Bonische veldtocht was hij commandant van het 14e Bataljon Infanterie bestaande uit twee compagnieën Europeanen en vier compagnieën Javanen, totaal 60 officieren en 2407 minderen. Voor zijn 'bij die gelegenheid betoonden moed, trouw en volharding' werd hij benoemd tot Ridder 4e klasse van de Militaire Willems-0rde. Kort daarop ging hij met pensioen.




Petrus Jacobus

B. Petrus Jacobus, het vierde kind en de tweede zoon van Jacobus Hubertus, werd in Ravenstein op 23 november 1792 gedoopt. Hij verhuisde naar Delft en werd daar musicus en dansmeester. In de Nieuwe Kerk van Delft trouwde hij met Petronella BERLIJN, dochter van Arij en Geertruida FABERNAL. Hun eerste kind, Hubertus, is ook een BELLE die naar Oost-Indië ging.

Hubertus werd in Delft op 22 juli 1821 geboren. Hij begon in 1836 als tamboer bij het 3e Bataljon Artillerie Nationale Militie maar werd al spoedig bevorderd tot korporaal-tamboer. Kort na deze benoeming meldde hij zich op het Koloniaal Werfdepôt te Harderwijk aan en verbond zich, zonder handgeld, voor 6 jaar als vrijwilliger bij de troepen in de overzeese bezittingen. Op 31 mei 1851 ging hij aan boord van het schip 'Prins Maurits' dat op 21 juni 1851 uit het Nieuwe Diep (Den Helder) naar Oost-Indië vertrok. Hij vocht als sergeant in het 11e Bataljon Infanterie gedurende de maanden juli, augustus en september 1856 in de Lampongse Districten om het Islamitisch getint verzet tegen het Indisch gouvernement te breken. Voor zijn grote verdiensten tijdens deze onderneming werd hij eveneens benoemd tot Ridder 4e klasse van de Militaire Willems-Orde. Toen hij zijn diensttijd erop had zitten nam hij ontslag bij het korps en keerde hij op 1 augustus 1857 terug naar Nederland met het schip 'Twee Jeannettes'.




Johannes Jacobus

C. Johannes Jacobus was de vierde zoon van Jacobus Hubertus en één van een tweeling gedoopt in Ravenstein op 3 juli 1799. Zijn tweelingzuster heette Anna Wilhelmina. Hij was van de lichting 1819 en kwam bij het muziekkorps van de 13e Afdeling Nationale Militie. Hij maakte de Tiendaagse Veldtocht tegen België mee en werd daarvoor onderscheiden met het metalen kruis 1830/1831, een dapperheidsonderscheiding 'Trouw aan Koning en Vaderland'. Later werd hij beroepsmusicus, muziekmeester en voor korte tijd ook koopman. Hij stierf op 21 november 1860 tijdens een verblijf bij zijn aangetrouwde familie in Duisburg. In het begin van zijn loopbaan als militair vestigde hij zich in Arnhem. Daar trouwde hij op 13 mei 1824 met Maria Josepha RENARD uit Duisburg, dochter van de hovenier Rochus en Theresia LOHMANN. Uit dit huwelijk werden negen zonen en twee dochters geboren. Het eerste en het laatste kind waren dochters, respectievelijk Aleida en Carolina.

Het gezin verhuisde na de geboorte van het 7e kind naar Duisburg en na de geboorte van het 9e kind weer naar Arnhem. De oudste zoon Rochus Hubertus, de derde zoon Johannes Jacobus en de zesde zoon Henricus gingen als militair naar Oost-Indië. Zij deden dat hoogstwaarschijnlijk om de grote armoede en uitzichtloze werkloosheid als gevolg van de toen heersende internationale landbouwcrisis te ontvluchten. De vier jongste kinderen, Peter, Friedrich Wilhelm, Willem Frederik en Carolina, zijn na de dood van hun vader met hun moeder samen naar Batavia getrokken. Maria Josepha RENARD stierf te Batavia op 28 augustus 1865.

We gaan na hoe het nu verder met de kinderen van Johannes Jacobus in Indië is gegaan.




1. Rochus Hubertus werd in Arnhem op 4 juli 1824 geboren. Op 18 december 1849 kwam hij als vrijwilliger bij het 3e Regiment Infanterie. Hij begon als soldaat, werd hoornblazer en was sergeant toen hij zich bij het Werfdepôt te Harderwijk aanmeldde voor dienst bij de koloniale troepen.

Hij werd, zonder handgeld, aangenomen voor 6 jaar. Op 12 december 1849 vertrok hij met het schip 'Anna Paulowna' uit het Nieuwe Diep naar Oost-Indië en kreeg Batavia als standplaats. Hij werd ingedeeld bij het korps Muzikanten en bevorderd tot stafmuzikant 1e klasse. Hij verlengde zijn diensttijd met nogmaals 6 jaar. Op 3 april 1862 nam hij ontslag maar keerde niet naar Nederland terug. Over het verdere verloop van zijn leven is schrijver dezes weinig bekend. Naar het schijnt trouwde Rochus Hubertus eerst met Jetje DOMMERING doch had geen kinderen van haar. Hij hertrouwde te Batavia op 21 februari 1872 met Louisa VAN BEEM. Van hun kinderen trouwde 1) Rochus Willem met Jeannette Petronella Johanna Alida LUYKS en 3) Emile Eduard met Adolphine Geertruida KRIJGSMAN.

(SG: Volgens RA 1860 - Almanak en naamregister van Nederlandsch-Indie voor 1860.pdf op 18-11-1859 gehuwd net Jetje Dommering!

2) zoon Louis Alexander trouwde met Betsij Wilhelmina Cornelia van STENIS.




2. Johannes Jacobus is de grootvader van Herman waarover het eerste deel van deze publicatie handelt. Hij werd in Arnhem op 15 april 1827 geboren in een huis vlak buiten de toenmalige Velperpoort (dat is nu de Steenstraat). Hij woonde in Arnhem toen hij zich in het 4e kwartaal van het jaar 1850 bij het Werfdepôt te Harderwijk aanmeldde als vrijwilliger bij de koloniale troepen. Hij werd als soldaat, zonder handgeld, aangenomen voor 6 jaar en begon als hoornblazer maar werd nog voor zijn vertrek naar Indië bevorderd tot korporaal-hoornblazer. Op 20 maart 1851 ging hij aan boord van het schip 'De Vijf Gebroeders' dat op 1 april 1851 uit het Nieuwe Diep naar Oost-Indië vertrok. Hij kreeg Batavia als standplaats en werd élève-muzikant 1e klasse. Hij verlengde zijn diensttijd niet, werd op 30 juni 1857 gepasporteerd en begon in Batavia een muziekzaak met een winkel in Noordwijk. Hij had goede muzikale aanleg en speelde onder meer fagot.

Hij bewoonde een vrij groot huis in Molenvliet en bezat in Weltevreden een stuk grond aan de Pasar Baroestraat. Op deze brede straat kwamen weggetjes uit die genoemd werden naar de eigenaren van de percelen waardoor ze liepen. Zo ontstonden de straatnamen Gang Hornung, Gang Zecha, Gang Belle, enz. Langs deze weggetjes bouwde de plaatselijke bevolking toen huisjes. Johannes Jacobus stierf te Batavia op 2 juli 1887.

Op 1 juni 1855 verzocht hij schriftelijk het 'Kollegie van Diakonen der Protestantsche Gemeente te Batavia' hem toestemming te willen geven tot het aangaan van een wettig huwelijk met Maria Hendrika de Bruin, pupil van het 'Kollegie van Diakonen' en woonachtig in het armengesticht te Molenvliet, omdat hij 'na de toestemming van de heer Van Berckel Bik te hebben ontvangen zich met dat meisje te mogen onderhouden, hem uit dat onderhoud is gebleken dat hij haar ook niet onverschillig is'. De heer Van Berckel Bik was klaarblijkelijk het hoofd van het armengesticht. Maria Hendrika de Bruin werd in Padang geboren. Haar vader heette Gerrit en was een Nederlandse sergeant bij de koloniale troepen. Haar moeder, vermoedelijk van Portugees-Minangkabouwse afkomst (SG: of Chinese afkomst) , werd Sie Mina genoemd. Het huwelijk tussen Johannes Jacobus en Maria Hendrika vond plaats in Batavia op 3 april 1856. Zij kregen drie kinderen.




a. Het eerste kind was Martha Josepha. Zij trouwde te Batavia met Caspar Frederik AHRENS die grootgrondbezitter was en landerijen bezat in Paroeng Pandjang bij Batavia.

b. Het tweede kind, Johannes Alphons, werd in Batavia op 27 juli 1859 geboren. Hij was intelligent en muzikaal, en speelde uitstekend viool. Hij kende veel tegenslagen. Zijn studie aan de hogereburgerschool te Batavia werd bij de dood van zijn vader in het 4e leerjaar afgebroken wegens geldgebrek. Hij deed toen toelatingsexamen voor een opleiding tot landmeter.

Hij slaagde, samen met een zekere Boerenbeker, maar kwam desondanks niet voor de opleiding in aanmerking omdat er slechts één landmeter nodig was en hij bij de keuring minder goede ogen bleek te bezitten. Van Rees, een vriend uit zijn hogereburgerschool tijd die gouvernementssecretaris in Buitenzorg was geworden, hielp hem aan een baan bij de secretarie aldaar.

Maar al spoedig vertrok Van Rees naar Nederland zodat hij zijn beste vriend kwijtraakte. Met een zekere Sulter, die ook in Buitenzorg zijn werk had, kon hij nogal goed opschieten maar overigens bezat hij weinig vrienden. Hij begon als 1e klerk en werd later 3e commies. Johannes Alphons stierf in Buitenzorg op 10 mei 1906. Hij trouwde aldaar op 13 maart 1895 met Lim Soat Nio, dochter van Lim Han en Tjan Doewit (Soat wordt ook wel Soewat gespeld; Nio betekent 'mejuffrouw'). Lim Soat Nio kreeg de doopnaam Magdalena. Zij schonk hem zeven kinderen waaronder drie zonen.

De oudste zoon en tevens het oudste kind was Herman waarover deze publicatie handelt zodat hij hier niet meer besproken behoeft te worden.

Vermeld mag nog worden dat zijn eerste vrouw, Susanna SALOMONSZ, stierf in Amoerang op 7 december 1911. Zijn tweede vrouw, Maria Hubertine Christine Johanna SCHLECHTER, stierf in Haarlem op 1 november 1962.




De tweede zoon, Johannes, werd in Buitenzorg op 20 juli 1889 geboren. Hij was commies bij de Algemene Secretarie te Buitenzorg en trouwde met Tan Bok Nio (Itie). Zij kregen 13 kinderen waarvan drie als baby of klein kind stierven. Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 probeerde Johannes een nieuw bestaan op te bouwen in West-Nieuw Guinea maar toen ook dit gebiedsdeel bij Indonesië kwam, trok hij met zijn gezin naar Nederland.

De derde zoon, Frederik Arthur, werd in Buitenzorg op 21 augustus 1899 geboren. Hij was in Indië goed bekend als leraar bij het meer uitgebreid lager onderwijs. Hij trouwde in Soerakarta met Elisabeth Cornelia VAN DER DUSSEN, dochter van Frederik, assistent-resident, en Elisabeth Cornelia Lydia LENS. Na de soevereiniteitsoverdracht trok hij met zijn gezin naar Nederland. Zij kregen vier zonen en een dochter.

Het jongste kind, Julia Theodora Lodewica, is (1985) nog in leven. (SG: 1988 overleden) Zij werd in Buitenzorg op augustus 1904 geboren. Zij was eerst assistent-conservator bij het Herbarium en Museum voor 'Systematische Botanie' te Buitenzorg en later commies-redactrice bij het Departement van Economische Zaken.

c. Het derde kind, Willem Frederiks werd in Batavia op 2 augustus 1862 geboren. Hij was behalve instrumentmaker ook handelaar in muziekinstrumenten. Hij speelde goed viool en uitstekend cello. Hij leefde eerst samen met de Chinese vrouw Tan Nio en kreeg van haar drie kinderen, allen zonen. Omdat deze vrouw nogal klein van stuk was, stond ze bekend als Tante Ketjil ( = Kleine Tante).





De oudste van de drie zonen, Johannes Frederik, trouwde met Jacoba Maria Albertina ABRAHAMI DE MELVERDA en kreeg vier kinderen van haar, allen dochters.

De tweede zoon, Willem Alfons, werd in Batavia op 26 december 1886 geboren. Hij was muziekinstrumentmaker en verwierf internationale bekendheid door zijn voortreffelijke violen. Toen de vermaarde componist en dirigent Strawinsky tijdens een toernee door Indië in Batavia was, bezocht hij Willem Alfons om bepaalde strijkinstrumenten voor zijn orkest te lenen. Ook het fenomeen Jascha Heifetz bekende in een brief dat hij tijdens een deel van zijn concertreis door Indië op een 'Belle-viool' speelde. Willem Alfons is tweemaal getrouwd geweest. Hij scheidde van de eerste vrouw, Cornelia Johanna Hendrika IN DER MAUR, die hem geen kinderen naliet en trouwde vervolgens in Buitenzorg op 3 oktober 1931? met Amalia Juliana DE BOER, dochter van Benjamin, leerlingopziener bij het boswezen te Toeban, en Eleonore Hortense Cornelie ABRAHAMI DE MELVERDA. Zij schonk hem drie kinderen waaronder een zoon. Na de soevereiniteitsoverdracht ging het hele gezin naar Nederland.

De derde zoon, Emile Lodewijk, werd in Batavia op 6 januari 1890 geboren. Hij was verzot op motorraces en stierf in Bandoeng op oktober 1923 aan de gevolgen van een motorongeluk tijdens een training.

Willem Frederik trouwde tweemaal. Zijn eerste huwelijk was met Marie Carlone Josephine DEUTZ maar hij had geen kinderen van haar. Hij hertrouwde in Buitenzorg op 28 september 1896 met Johanna Wilhelmina SCHOONHEID en kreeg van haar één kind, Jacobus Diederik. Deze zoon werd geboren in Batavia op 6 augustus 1897. Hij trouwde eerst met Theresia AUGUSTEYNS en na haar vroegtijdige dood haar zuster Caroline Pauline AUGUSTEYNS maar ook deze vrouw ontviel hem. Hij was in Indië eerst procuratiehouder bij de Nederlandsch-Indische Escompto-Maatschappij en na zijn verhuizing van Cheribon naar Tegal, hoofdagent van de Escompto bij de Algemene Volkscreditbank.

Na de soevereiniteitsoverdracht vertrok hij, alsmede zijn vier kinderen, allen zonen, naar Nederland. Daar trouwde hij Maria Alphonsa VAN GASSEL.

Hij overleed te Brunssum op de leeftijd van 87 jaar.




3. Henricus werd in Arnhem op 10 oktober 1832 geboren. Hij meldde zich eveneens aan het Werfdepôt te Harderwijk voor dienst bij de koloniale troepen. Hij werd als soldaat, met een handgeld van 80 gulden, aangenomen voor 6 jaar. Op 29 januari 1857 ging hij aan boord van het schip 'Nieuw Holland' dat op 3 februari 1857 uit het Nieuwe Diep naar Oost-Indië vertrok en kreeg Makassar als standplaats. Hij werd bevorderd tot sappeur 1e klasse. Toen hij zijn diensttijd erop had zitten, nam hij ontslag op 20 april 1863. Hij keerde niet terug naar Nederland maar bleef in Makassar.

Zo ontstonden de BELLE's van Makassar. Henricus trouwde met Dorothea SEVERIEN en kreeg van haar tien kinderen waarvan het merendeel als baby of klein kind stierf. De enige zoon die niet als kind stierf was Julius Theodorus.

Henricus stierf te Makassar op 15 mei 1879.

Julius Theodorus was het oudste kind en werd in Makassar geboren op 23 mei 1859. Hij werd smid, wagenmaker en rijtuigenverhuurder. Bij zijn huwelijk met Anna Sabine Magdalena VELDHUYZEN ging hij over tot de Nederlandse Hervormde Kerk. Uit dit huwelijk werd op 17 november 1881 Henri Johannes Theodorus geboren. Hij werd 1e klerk bij de KPM en verhuisde later met zijn gezin naar Batavia waar hij op 29 april 1926 overleed. In 1903 trouwde hij met Maria Geertruida BURGHARDT en kreeg negen kinderen van haar.

Het eerste kind, Jules Henri Jacques, geboren in Makassar op 29 mei 1905 en overleden in Bandoeng op februari 1953, had acht kinderen bij de Soendanese vrouw Ijem. Enige van deze kinderen stierven en van de overigen trokken allen, op een getrouwde dochter na, naar Nederland.

Het tweede kind, Arnoldus Theodorus, was werktuigbouwkundige bij de Paketvaart en getrouwd met Charlotte Sophie DE LA RAMBELJE, dochter van André Eugène en Antoinette Henriëtte BOURRET. Hun enige kind stierf heel jong. Hij zelf sneuvelde tijdens de slag in de Java Zee op 27 februari 1942.

De overige kinderen zijn of in Indië overleden of na de soevereiniteitsoverdracht weggetrokken. Onder de weggetrokkenen bevonden zich twee zonen. De oudste van de twee was Alfons Nicolaas Paul, geboren in Makassar op 18 mei 1909. Hij trouwde in Semarang met Marie Dorothea MASSING, dochter van Arnold en Josephine GEISSLER, en kreeg een dochter en een zoon van haar. Hij vestigde zich in Haarlem waar hij ook overleed.

De andere zoon, Nico Arie, was het jongste kind en werd geboren in Batavia op 10 augustus 1924. Hij was ongehuwd en stierf in Los Angelos op 7 maart 1980 aan de gevolgen van een auto-ongeluk.

4. Van de vier jongste kinderen die vermoedelijk allen met hun moeder Maria Josepha RENARD naar Batavia waren gegaan, is schrijver dezes vrijwel niets bekend. Peter werd in Duisburg op 19 september 1834 geboren. Hij stierf ongehuwd in Batavia en had, naar het schijnt, geen nakomelingen. Friedrich Wilhelm werd in Duisburg op 19 april 1837 geboren. Hij trouwde in Batavia op 20 januari 1866 met Anna Sophie WIESENTHAL.

Willem Frederik werd in Arnhem op (SG:6 juli 1840 geboren) en 9 juli 1840 gedoopt. Hij keerde naar Arnhem terug en trouwde aldaar op 19 december 1885 met zijn nicht Louise Adèle Anna BELLE, dochter van zijn broer Richard en Louise Charlotte Mathilde WIESENTHAL.

Het jongste kind, Carolina, schijnt in een kloosterorde te zijn getreden. Verder onderzoek in het archief te Jakarta zal ongetwijfeld ons vele nieuwe gegevens over de Indische BELLE's verschaffen.




Naschrift Omdat de ouders van de BELLE's is die zich in Indië vestigden de Franse namen BELLE en RENARD bezaten, kreeg men daar de indruk dat zij van Franse afkomst waren. BELLE is echter afgeleid van BELL terwijl RENARD de Franse versie van de familienaam Vos kan zijn. Het geloof in Franse voorouders schoot wortel bij vele nakomelingen. Franse voornamen worden dan ook veelvuldig bij de Indische BELLE's aangetroffen.
21-03-2021 Nota van Serge Girard: zie laatste pagina








Inhoudsopgave

Slotwoord

Dit slotwoord wil ik graag benutten om mijn oprechte dank uit te spreken aan alle familieleden en aangetrouwde familieleden die mij bij deze publicatie van dienst en vaak zeer ter wille zijn geweest. Een speciaal woord van dank verdient mijn dochter Erika die mij enige maanden met grote toewijding heeft geassisteerd en onder meer het overgrote deel van het schrijfmachinewerk voor haar rekening heeft genomen. Voorts ben ik ook mijn dank verschuldigd aan alle personen die mij hun welwillende medewerking hebben verleend tijdens mijn bezoeken aan de hieronder genoemde instellingen.

Arnhem Rijksarchief in Gelderland, Gemeentearchief, Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen 'Bronbeek'
Bergen op Zoom Gemeentearchief
Brühl Nordrhein-Westfälisches Personenstandarchiv Rheinland
Delft Gemeentelijke Archiefdienst
Grave Archiefdienst Land van Cuijk
's-Gravenhage Algemeen Rijksarchief, Centraal Bureau voor Genealogie, Ministerie van Binnenlandse Zaken (Afdeling Overzeese Pensioenen), Indisch Familie Archief, Gemeentearchief.
's-Hertogenbosch Rijksarchief in Noord-Brabant
Maastricht Gemeentelijke Archiefdienst
Naarden Nederlandse Genealogische Vereniging
Uden Streekarchivariaat Maasland




               Genealogisch overzicht van de Belle's die naar Nederlandsch-Indië zijn gegaan

                                     1. Sander BELL, vermeld 1643
                                      x Jenneken CORRE  
                                          |
                                     2. Jacob, ged.1643
                                      x Jenneken MÖER
                                          |
                                     3. Johannes, ged.1662
                                      x Anna Getrudis JANSEN
                                          |
                                     4. Johannes Petrus BELL(E), ged.1721
                                      x Maria Agnes HOOGERS
                                          |
                                     5. Jacobus Hubertus BELLE,ged.1760
                                      x Anna Elisabetha POMPE
                                          |
        __________________________________|_____________________________________
       |                                  |                                     |
 6a. Gerardus Petrus, ged.1788         6b. Petrus Jacobus, ged. 1792       6c. Johannes Jacobus, ged.1799
   x Anna MAria ARTS                    X  Petronella BERLIJN               x  Maria Josepha RENARD
       |                                  |                                        |
Europa |                                  |                                        |
----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Indië  |                                  |                                        |
       |                                  |                                        |
       7a. Theodorus Josephus, geb.1819   7b. Hubertus, geb.1821                   |
                                                                                   |
                                                                                   |
      _____________________________________________________________________________|________________
     |                  |                  |              |             |            |              |   
   7c. Rochus      7d. Johannes      7e. Henricus,   7f. Peter,  7g. Friedrich  7h. Willem    7i. Carolina, 
       Hubertus,       Jacobus,                                      Wilhelm,       Frederik,  
       geb.1824        geb.1827          geb.1832        geb.1834    geb.1837       geb.1840       geb.1842

Note SG: Zie ook Parenteel Sander BELL





Inhoudsopgave

Index familienamen

In deze index zijn alle familienamen opgenomen met uitzondering van die, welke voorkomen in de onderschriften van de afbeeldingen op de platen.

Abalain 36Cazenda 24, 25
Abrahami de Melverda 15, 55Coene 32
Ahrens 54 Corre 49
Aljechin 37, 38, 46 Dekker, den 31
Arts 51 Deutz 56
Augusteyns 56 Ditseler 49
Bakker 17 Dommering 53
Barre 35 Dussen, van der 10, 55
Bastiaansz 36 Fabernal 51
Batenburg, van Fashbender 48
Beem, van 53 Gassel, van 56
Bell 49, 57 Geissler 57
Belle 7, 8, 9, 10, 11, 15,16, Glas, van der 37
19,39,41,42,43,44,46 Glasmacher 16
49,50 51,53,55,56,57 Görs 13
Berckel Bik, van 53, 54 Graafland 24
Berlijn 51 Graham(e) 49
Beijer 11 Groot 18
Blaauw, de 36 Halley 23, 40
Bochardt 36 Heifetz 55
Boer, de 55 Heilbron 38
Boerenbeker 42, 54 Hoogers 50
Bommel, van 50 Hornung 53
Bosch, van den 21 Horstink 17
Bourret 57 Hout, van 37
Brinkman 37, 46 Inen 36
Broek, van den 14 Jansen 27, 49
Bruin, de 53, 54 Kat, de 36
Burghardt 56 Kepel 11,13,14,19
Carmiggelt 31 Kolling 31
Koppenol 16 Rees, van 54
Krijgsman 53 Remezond 42
Kuyven 51 Remizon 42, 45
Lammers 30 Renard 52, 57
Laurens 25 Reuring 11
Lens 55 Salomonsz 8, 26, 54
Leuwener 38 Satoer 16
Lim 7, 16, 54 Satoor 16
Lohmann 52 Schimmel 50
Loomeyer 35 Schlechter 8, 10,27,28,29,30, 47,54
Lotsman 50
Loudon 35 Scholz 42
Luyks 53 Schoonheid 8, 10,56
Maidman 8, 47 Schotel 20, 32
Mangoes 20 Severien 56
Mardjoeki 32 Stam 35
Matheron 25 Stol 37, 38, 46
Martherus 37 Strawinsky 55
Martinus 11 Sturler, de 18
Massing 57 Sulter 54
Maur, in der 55 Swaanswijk 37
Möer 149 Tan 54
Motman, van 13,18 Tarenskeen 31
Muller 31 Tjan 54
Neys,de 34 Trense 10, 28
Nieuwenhuijs 44 Veer 30
Nieuwenhuys 44 Veerman 35
Nko 12 Veldhuyzen 56
Pieroeli 12 Vetter 28
Pieters 14, 31 Vos 57
Pompe 50 Vries, de 38
Portier 30, 38 Waesberge, van 33
Putscher 38 Weintré 35
Raalten, van 22 Wiesenthal 57
Rambelje, de la 57 Worries 38
Randel 47 Zecha 26, 53









                           Aan
                  het WelEerwaarde Kollegie van
                  Diakonen der Protestansche   
                  Gemeente te Batavia

            Geeft met verschuldigde eerbied te
      kennen Belle J.J. dat hij zijn oog heeft laten val-
      len op een meisje woonachtig in het armengesticht te
      Molenvliet, tevens pupil van het WelEeerwaarde
      Kollegie van Diakonen, genaamd M.H. de Bruin
         Dat hij rekwestrant na de toestemming van
      WelEerwaarde Heer van Berckel Bik te hebben ont-
      vangen om zich met dat meisje te onderhouden en
      hem wil dat gehouden onderhoud gebleken dat hij
      haar ook niet onverschillig is, alzo heeft rekwestrant
      de vrijheid genomen voornoemd Kollegie vriendelijk
      verzoeken om als er geene bedenkingen bestaan hetzij
      hij niet wil hoopen hem hare toestemming wel te
      geven tot het aangaan van een wettig huwelijk met
      genoemde M.H. de Bruin.

                     't welk doende

      Batavia den 1st Junij 1855

Dit verzoek uit 1855 van Johannes Jacobus BELLE om de hand van Maria Hendrika de Bruin werd op de volgende wijze gevonden. Toen Julia Theodora Lodewica BELLE destijds nog op het kantoor van Economische Zaken in Buitenzorg werkte, kwam op een dag Dr. Tung, een Chinese wetenschappelijk ambtenaar bij de Plantenziektekundige Dienst, haar deze brief overhandigen. Hij had in het winkelcentrum Glodok bij Pasar Ikan in Jakarta wat gekocht en kreeg het artikel verpakt mee. Bij het openen van het pakje ontdekte hij dat de verpakking een oude brief voorstelde en zijn oog viel op de naam BELLE. Hij wist dat een zekere Mejuffrouw BELLE als commies-redactrice bij Economische Zaken werkte en dat was voor hem voldoende reden haar deze brief te overhandigen.




Inhoudsopgave

Addendum: RENARD

Mogelijk is de verwarring omtrent de Franse voorouders ontstaan door het feit dat Maria Josepha Catherina RENARD een Franse vader had, die afkomstig was uit Bourgogne (Frankrijk 89-Yonne).
Dit misverstand (wel of niet van Franse afkomst) is recent nog herhaald in de "Parenteel van Jacobus Johannes Belle (1827-1887) en Maria Hendrika de Bruin (1839-1900)" in het jaarboek van de Indische Genealogische Vereniging 30 2017 (De Indische Navorscher):

"Onder de nog levende nakomelingen van Johannes Jacobus Belle blijkt het geloof
te bestaan dat hij, tezamen met twee broers, afkomstig was uit Frankrijk en via
Nederland naar Nederlands-Indië trok. In deze context wordt wel naar hem
verwezen als Jean Jacques Belle de Courtenier. Opvallenderwijs circuleert dit idee
in alle verschillende takken van de parenteel, hetgeen doet vermoeden dat deze
genealogische interpretatie al binnen de eerste generaties van de parenteel ont-
staan is, en vinden we deze zelfs terug in een artikel in Tong Tong2. De gegevens
uit de geborrte-, huwelijks- en overlijdensregisters van de burgerlijke stand in
zowel Nederland als in Nederlands-Indië wijzen echter ondubbelzinnig op de
familiestructuur als weergegeven in het geneagram, en sluiten een afkomst uit
Frankrijk volledig uit."

De drie broers kwamen dus uit Nederland en hadden een moeder die een Franse vader en een Duitse moeder had. Mogelijkerwijs kon zij ook de Franse taal spreken en verstaan. Zeer waarschijnlijk ligt dit feit aan de basis van het idee dat de Belle's van Franse oorsprong zouden zijn. Maar ze hebben dus wel degelijk wat Frans bloed in hun aderen stromen!

Voorouders van Maria Josepha Catherina RENARD

Uitgave: Indische Genealogische Vereniging, 's-Gravenhage
ISBN/EAN: 978-90-73994-38-6 © 2018
Met toestemming van de Indische Genealogische Vereniging, 's-Gravenhage:



Maria Josepha Catherina RENARD 1799-05-05 (Deutschland, Duisburg) 1865-08-28 (Indonesia, Bandung)

Vader:
  RENARD Rochus 1773-1846 Villiers-Vineux (89 Yonne) (Vader)
    REGNARD Jean 1718-? (Grootvader)
      REGNARD Jean Edmé 1683-1758 Ligny-le-Châtel (89 Yonne) (Overgrootvader)
        REGNARD Pierre 1650-? Ligny-le-Châtel (89 Yonne) (Betovergrootvader)
          REGNARD Edmé 1600-?  (Oudvader)
          FRANÇOIS Georgette 1605-?  (Oudmoeder)
        BEIGUE Catharine 1660-? Ligny-le-Châtel (89 Yonne) (Betovergrootmoeder)
          BEIGUE Edmé ?-?  (Oudvader)
          GUYOT Marie ?-?  (Oudmoeder)
      BLONDE Marie Anne Cecile 1688-?  (Overgrootmoeder)
      BLONDE Jean ?-?  (Betovergrootvader)
      LOUAT Marie ?-?  (Betovergrootmoeder)
    MORAND Reine 1730-?  (Grootmoeder)
      MORAND Pierre ?-?  (Overgrootvader)
      RAFFAT Reine ?-?  (Overgrootmoeder)

Moeder:
  LOHMAN Johanna Maria Theresia 1774-1857 Duisburg (Nordrhein-Westfalen) (Moeder)
    LOHMAN Johannes ?-?  (Grootvader)
    FENSTER Maria Catharina 1739-? Duisburg (Nordrhein-Westfalen) (Grootmoeder)
      FENSTER Andreas 1716-1780  (Overgrootvader)
      BUSCHMANS Sibilla 1710-1770 Ratingen (Nordrhein-Westfalen) (Overgrootmoeder)


Serge Girard, 2021





Inhoudsopgave

Parenteel Sander BELL

Parenteel Sander BELL




Inhoudsopgave

Gezin van Herman BELLE en Maria SCHLECHTER



1929
Van links naar rechts:
Frans BELLE 5 jaar
[Prive]
Jan BELLE 8 jaar
Herman BELLE Mieke BELLE 9 jaar
Staand van links naar rechts:
Frank Bartholdy BELLE 19 jaar
Maria SCHLECHTER Frieda BELLE 11 jaar






1936
Van links naar rechts:
Frans BELLE 12 jaar
Mieke BELLE 16 jaar
Maria SCHLECHTER
Jan BELLE 15 jaar
Frieda BELLE 18 jaar
[Prive]
Herman BELLE

Met dank aan Frits en Wendy BELLE!



Alle, voor zover bekende, Indische BELLE's:

NaamGeb datumGeb plaatsOverlijden datumOverlijden plaats
1 Rochus Hubertus BELLE1824-07-04Arnhem (Gelderland)1888-11-04Jakarta
2 Johannes Jacobus BELLE1827-04-15Arnhem (Gelderland)1887-07-02Jakarta
3 Thomas BELLE18301859-08-19Jakarta
4 Henricus BELLE1832-10-10Arnhem (Gelderland)1879-07-25Semarang
5 Peter BELLE1834-09-19Duisburg (Nordrhein-Westfalen)1875Jakarta
6 Adele Marie BELLE1845-04-25Sumatra1874-09-28Makassar
7 [Private] BELLE1851Jakarta
8 Martha Josepha BELLE1857-03-08Jakarta1915-01-08Bogor
9 Julius Theodorus BELLE1859-05-23Makassar1926-04-29Jakarta
10 [Private] BELLE1859Makassar
11 Johannes Alphons BELLE1859-07-27Jakarta1906-05-10Jakarta
12 Willem Frederik BELLE1861-08-01Jakarta1909-05-11Jakarta
13 Henricus BELLE1862-06-05Makassar1879-05-15Makassar
14 Henderikus BELLE18631866-02-20Makassar
15 Dorothea BELLE1864-05-02Makassar1895-10-08Banggaai (Celebes-Sulawesi)
16 Maria Josepha BELLE1865-10-06Makassar1887-04-18Makassar
17 Anna Cornelia Wilhelmina BELLE1867-02-24Makassar1871-02-02Semarang
18 Friedrich Felix Hugo BELLE1867-03-31Jakarta1934-06-12Tjibadak
19 [Private] BELLE1868Jakarta
20 Rochus Hubertus BELLE1869-02-11Makassar1874-05-01Makassar
21 Henri BELLE1870-01-23Doetinchem (Gelderland)1936-10-16Lawang
22 Maria Josepha BELLE1870-12-29Jakarta1873-11-12Jakarta
23 Henri Alexander BELLE1871-05-03Makassar1873-02-10Makassar
24 Friedrich Willem August BELLE1872-06-22Jakarta1873-11-12Jakarta
25 Rochus Hubertus Willem Jr BELLE1872-07-06Jakarta1911-07-28Tangerang
26 [Private] BELLE1872Makassar
27 [Private] BELLE1874Jakarta
28 Egbert Eduard BELLE1874-07-14Makassar1874-07-30Makassar
29 [Private] BELLE1874Jakarta
30 [Private] BELLE1876Jakarta
31 Maria Josepha Frederika BELLE1876-12-25Jakarta1881-11-09Jakarta
32 [Private] BELLE1877Jakarta
33 Eugenie BELLE1879-05-14Jakarta1880-08-03Jakarta
34 [Private] BELLE1880Jakarta
35 Hendrikus Johannes Theodorus BELLE1881-11-17Makassar1926-04-29Jakarta
36 Dorathea Rachel Geertruida BELLE1882-12-01Makassar1883-01-21Makassar
37 Willem Lambert Theodore BELLE18831886-06-03Jakarta
38 Maria Magdalena BELLE1883-03-25Makassar1934-10-15Malang
39 Elisabeth Margaretha Wilhelmina BELLE1883-07-01Jakarta1925
40 Johannes Frederik BELLE1884-07-09Jakarta1923-03-22Bogor
41 [Private] BELLE1884Jakarta
42 Johanna Frederika Marie BELLE1886-08-09Jakarta1888-11-03Jakarta
43 Willem Alfons BELLE1886-12-26Bogor1966-01-27Rotterdam (Zuid-Holland)
44 Herman BELLE1888-03-30Bogor1985-08-27Arnhem (Gelderland)
45 [Private] BELLE1888Surabaya
46 [Private] BELL1889Jakarta
47 Johannes BELLE1889-07-20Bogor1975-04-13Apeldoorn (Gelderland)
48 Peter Gerard BELLE18901897-08-24Jakarta
49 Emile Lodewijk BELLE1890-01-06Jakarta1923-10-04Jakarta
50 Hermine Adele BELLE1891-01-05Jatinegara1973-12-28Den Haag (Zuid-Holland)
51 Johanna Jacoba BELLE1894-02-02Bogor1947-02-21Bandung
52 Sara Maria BELLE1895-11-16Bogor1963-11-13Heemstede (Noord-Holland)
53 Jacobus Diederik BELLE1897-08-06Jakarta1985-04-03Hoensbroek (Limburg)
54 Louis Hugo BELLE1898-04-11Tandjang Poera (Sumatra)1967-05-12Amstelveen (Noord-Holland)
55 [Private] BELLE1899Tandjang Poera (Sumatra)
56 Frederik Arthur BELLE1899-08-21Bogor1979-08-09Velp (Noord-Brabant)
57 Simonse Cornelia BELLE19001919-06-15Jakarta
58 Charles Louis BELLE1901-10-31Blitar Pare1944-02-03Surabaya
59 Theodoor Gerard BELLE1901-10-31Blitar Pare1936-09-04Surabaya
60 [Private] BELLE1903Semarang
61 Julia Theodora Lodewica BELLE1904-08-04Bogor1988-01-20Haarlem (Noord-Holland)
62 Jules Henri Jacques BELLE1905-05-29Makassar1953-04-02Bandung
63 Arnoldus Theodorus BELLE1906-09-30Makassar1942-02-27zeemansgraf Javazee a/b s.s. Sloet van de Beele
64 Willem Alexander BELLE1908Bogor1908Bogor
65 Adeline Clara BELLE1908-01-17Makassar1908-07-18Makassar
66 [Private] BELLE1909Jakarta
67 [Private] BELLE1909Makassar
68 Gustave Alphonse BELLE1909-07-11Gorotalo (Menado)1909-08-03Gorotalo (Menado)
69 [Private] BELLE1910Jakarta
70 Eduard Christiaan George BELLE1910-05-20Semarang1943-05-04Orio
71 Franklin Bartholdy BELLE1910-08-05Tondano1974-07-13Haarlem (Noord-Holland)
72 Willem Louis Alexander BELLE1910-11-24Jakarta1911-08-30Jakarta
73 Alphons Johannes Adolf BELLE1911-05-24Bogor1982-03-25Geertruidenberg (Noord-Brabant)
74 Ludwig Herman Willem BELLE1913-04-23Makassar1936-12-31Makassar
75 Luzie Mathilde BELLE1914-07-05Bogor1918-11-13Bogor
76 Emelie Yvonne BELLE1916-06-12Bogor1976-08-03Den Haag (Zuid-Holland)
77 [Private] BELLE1917Bogor
78 Magdalena BELLE19181921-03-01Bogor
79 Marie Josephine BELLE1918-01-01Jakarta1973-06-15
80 Julius Hugo BELLE1918-11-25Sukabumi1919-06-15Jakarta
81 [Private] BELLE1919Makassar
82 Mieke BELLE1919-11-07Bogor1978-05-14Haarlem (Noord-Holland)
83 Wilhelmina Henriėtte BELLE1920-06-06Jakarta1944-05-04Jakarta
84 [Private] BELLE1920Makassar
85 [Private] BELLE1920Sukabumi
86 [Private] BELLE1921Jakarta
87 [Private] BELLE1921Bogor
88 [Private] BELLE1922Sukabumi
89 [Private] BELLE1922Cheribon
90 [Private] BELLE1923Jakarta
91 [Private] BELLE1923Bogor
92 Nico Arie BELLE1924-08-10Jakarta1980-03-07Los Angeles (CA)
93 [Private] BELLE1924Bandjermasin
94 [Private] BELLE1925
95 [Private] BELLE1925Bogor
96 [Private] BELLE1926
97 [Private] BELLE1926
98 [Private] BELLE1927
99 [Private] BELLE1927Bogor
100 [Private] BELLE1927Jakarta
101 Julien Leopold BELLE1927-06-17Surabaya1989Heerlen (Limburg)
102 [Private] BELLE1928
103 [Private] BELLE1928Jakarta
104 [Private] BELLE1929Bogor
105 [Private] BELLE1929Tegal
106 [Private] BELLE1930
107 [Private] BELLE1930
108 [Private] BELLE1930Malang
109 [Private] BELLE1932
110 [Private] BELLE1932
111 [Private] BELLE1932
112 [Private] BELLE1933Pematang Siantar (Sumatra)
113 [Private] BELLE1933Jakarta
114 [Private] BELLE1933
115 [Private] BELLE1934Makassar
116 [Private] BELLE1935
117 [Private] BELLE1935Jakarta
118 [Private] BELLE1936Bogor
119 [Private] BELLE1938Jakarta
120 [Private] BELLE1938Surabaya
121 [Private] BELLE1938Medan
122 [Private] BELLE1938Palembang
123 [Private] BELLE1940Surabaya
124 [Private] BELLE1950Bandung
125 [Private] BELLE1950Bandung
126 [Private] BELLE1952Bandung
127 [Private] BELLE1952Bandung
128 [Private] BELLE1954Bandung
129 [Private] BELLE1955Bandung
130 [Private] BELLE1957Bandung


Originele 'Herman Belle 1888-1985' boek in Word formaat: